VP diagnose en een extraatje

VP diagnose en een extraatje
1 / 36
next
Slide 1: Slide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

VP diagnose en een extraatje

Slide 1 - Slide

Wat weet je over het
stellen van een
verpleegkundige diagnose ?

Slide 2 - Mind map

Verpleegkundige diagnose stellen
Op basis van de anamnese kun je een verpleegkundige diagnose stellen. Dit is de omschrijving van het probleem als conclusie van alle gegevens die je hebt verzameld via observatie en gesprekken.

Om de diagnose te kunnen stellen kijk je altijd naar het totaalplaatje: het probleem, de oorzaak en de bijbehorende klachten of verschijnselen. Hiervoor gebruik je de PES-structuur.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

 Methodisch werken

Slide 5 - Slide

Methodisch handelen is
A
het opstellen van doelen
B
intuïtief handelen
C
een systematische aanpak
D
samenwerken met naasten

Slide 6 - Quiz

Door methodisch handelen leer je op een gestructureerde manier je doel te bereiken.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quiz

Hoe handel je methodisch?
A
doelgericht, planmatig, systematisch
B
overleggen en beleid maken
C
observeren en rapporteren
D
samenwerken en overdragen

Slide 8 - Quiz

Informatie verzamelen is de tweede stap bij methodisch handelen. Waar of niet waar
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quiz

De kwaliteit van de werkzaamheden in de zorg wordt verbeterd als er methodisch gewerkt wordt.

Welke uitspraak is ONJUIST over het methodisch handelen ?
A
Je evalueert wanneer je dat uitkomt tijdens het werk.
B
Evalueren levert verbeterpunten op waardoor je kwaliteit van de werkzaamheden verbetert.
C
Doordat je alles uitwerkt op papier is de kans klein dat je taken vergeet.
D
Je werkt zorgvuldig en efficiënt doordat je methodisch handelt.

Slide 10 - Quiz

Waarom zou je Methodisch handelen?
A
wordt ik voor betaald
B
de methodes zijn er niet voor niks
C
zo hou ik het proces in de gaten
D
weet ik wat ik doe

Slide 11 - Quiz

Wat is GEEN goede reflectie?
A
Waarmee wil ik experimenteren?
B
Wat wil ik leren?
C
Wat is het ergste wat me kan overkomen?
D
Zijn de andere betrokkenen tevreden?

Slide 12 - Quiz

Smart-doelen zijn voor:
A
Lessen
B
Lesdoelen
C
lange termijndoelen en lesdoelen
D
lesdoelen en eigen leerdoelen

Slide 13 - Quiz

De A in SMART betekent:
A
Accent
B
Acceptabel
C
Aardig
D
Attent

Slide 14 - Quiz

Wat zijn de SMART- doelen?
A
Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Relax, Toekomst
B
Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, Tijdsgebonden
C
Speciaal, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, Toekomst
D
Speciaal, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, Transfer

Slide 15 - Quiz

De S in SMART betekent:
A
specialistisch
B
specifiek
C
situatie
D
standaard

Slide 16 - Quiz

Bevat een SMART doel een eindtijd?
A
Ja
B
Nee
C
Soms
D
Als jij dat fijn vindt

Slide 17 - Quiz

Wat houdt een SMART-doel in?
A
Lange en korte termijndoelen
B
Doelen die je evalueert
C
Het zorgt ervoor dat je doelen échte doelen worden en makkelijker behaald.
D
Organisatiedoelen

Slide 18 - Quiz

Wat is een onderdeel van een SMART - doel
A
Totaal
B
Realistisch
C
Maakbaar
D
Analyseren

Slide 19 - Quiz

Wat is rapporteren (1)?
A
Goed rapporteren is belangrijk en nuttig.
B
Mondeling ervaring uitwisselen met collega's.
C
Verslag uitbrengen van situaties die je hebt waargenomen.
D
Je rapporteert om te informeren.

Slide 20 - Quiz

Wat is rapporteren (2)?
A
Met een rapportcijfer aangeven hoe goed je iets vindt.
B
Objectief melden wat er gebeurd is
C
Opschrijven wat er gebeurd is en wat jouw mening daarover is.
D
Vragen van je leidinggevende beantwoorden.

Slide 21 - Quiz


Wat betekent de term 'anamnese'?
A
De behandeling van een patiënt
B
Het verzamelen van patiëntgegevens
C
Het voorschrijven van medicatie
D
Het evalueren van zorguitkomsten

Slide 22 - Quiz

Welke van de volgende is een voorbeeld van een verpleegtechnische handeling?
A
Het stellen van een diagnose
B
Het geven van een injectie
C
Het schrijven van een medicijnrecept
D
Het voeren van een beleidsvergadering

Slide 23 - Quiz

Wat omvat een goede anamnese?
A
Alleen fysieke klachten
B
Patiëntgeschiedenis, huidige klachten en leefstijl
C
Sociale netwerk met ziektebeeld
D
Alleen psychische klachten

Slide 24 - Quiz

Wat is een belangrijk aspect bij het stellen van een verpleegkundige diagnose?
A
Kosten van de behandeling
B
Het identificeren van de reacties van de patiënt op gezondheidsproblemen
C
Het bepalen van de beste medicatie
D
Het plannen van de ontslagdatum

Slide 25 - Quiz

Wat is een zorgplan?
A
Een lijst van medicijnen die een patiënt moet nemen
B
Een gedetailleerd plan met doelen en interventies voor de zorg van een patiënt
C
Een schema voor de werkroosters van zorgverleners
D
Een plan van aanpak bij de patiënten zorg

Slide 26 - Quiz

Hoe vaak moet een zorgplan worden geëvalueerd en bijgewerkt?
A
Alleen aan het begin van de zorg
B
Dagelijks
C
Wekelijks of wanneer de situatie van de patiënt verandert
D
Maandelijks

Slide 27 - Quiz

Wat is belangrijk bij het prioriteren van interventies in een zorgplan?
A
Wat de patiënt wil
B
Wat de zorgverlener het beste lijkt
C
Wat medisch het meest urgent is
D
Wat financieel haalbaar is

Slide 28 - Quiz

Welke van de volgende acties hoort bij de uitvoering van zorg?
A
Het analyseren van patiëntgegevens
B
Het opstellen van een zorgplan
C
Het toedienen van voorgeschreven medicijnen
D
Het bespreken van de zorguitkomsten met de patiënt

Slide 29 - Quiz

Waarom is documentatie van zorg belangrijk?
A
Het voorkomt fouten in de administratie
B
Het zorgt voor een duidelijke communicatie tussen zorgverleners
C
Het zorgt voor een duidelijke communicatie tussen zorgverleners
D
Zowel A, B en C zijn juist

Slide 30 - Quiz

Wat is een belangrijke regel bij het toedienen van medicatie?
A
De medicatie moet altijd met voedsel worden gegeven
B
Controleer altijd de vijf 'juiste' (juiste patiënt, medicatie, dosis, tijd, toedieningsweg)
C
Medicatie kan alleen worden toegediend door een arts
D
Het is nodig om de patiënt te informeren over de medicatie

Slide 31 - Quiz

Wat betekent SBAR?
A
Situation, Background, Action, Recommendation
B
Stimulation , Background, Assessment, Recommendation
C
Situation, Back, Assessment, Recommendation
D
Situation, Background, Assessment, Recommendation

Slide 32 - Quiz

Wat betekent evidence-based practice (EBP)?
A
Zorg verlenen op basis van intuïtie
B
Zorg verlenen op basis van wetenschappelijk bewijs en onderzoek
C
Zorg verlenen op basis van wat de patiënt het prettigst vindt
D
Zorg verlenen op basis van de goedkoopste optie

Slide 33 - Quiz

Wat is het doel van een evaluatie in het zorgproces?
A
Het opstellen van een nieuw zorgplan
B
Het beoordelen of de doelen van de zorg zijn bereikt
C
Leren van en met elkaar
D
Inventariseren of de patiënt met ontslag kan

Slide 34 - Quiz

Wat is het doel van reflectie tijdens je werk?
A
Het herhaaldelijk uitvoeren van dezelfde taken
B
Het nadenken over en Verbeteren van je eigen handelen en beslissingen
C
Het bespreken van de geleverde zorg met collega’s
D
Het volgen van protocollen zonder uitzondering

Slide 35 - Quiz

Wat is een casuïstiekbespreking?
A
Hetzelfde als een klinische les over een ziektebeeld
B
Een evaluatie van de personeelsinzet tijdens de zorg bij een patiënt
C
Een systematische bespreking van een specifieke patiënten-casus om van te leren
D
Een vergadering over ziekenhuisbeleid

Slide 36 - Quiz