In de periode na Jozua heeft het volk Israël, bij de inbezitneming van het land Kanaän, twee opdrachten:
1. Er moet verdedigd worden wat al veroverd is.
2. Er moet
in bezit worden genomen wat nog in de handen van de vijand is.
Beschrijft de ontrouw, het falen, van het volk Israël en
de trouw, het medelijden en de goedheid van God.