Leesvaardigheid signaalwoorden

1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Doelen
Ik weet hoe (zinnen en) alinea's met elkaar verbonden kunnen zijn.
Ik weet welke signaalwoorden bij welk tekstverband horen.
Ik kan signaalwoorden herkennen in de tekst.

Pagina 157

Slide 2 - Slide

Uitspraak - opsomming
Uitspraak - tegenstelling
Uitspraak - voorbeeld
niet alleen ... maar ook
bijvoorbeeld
daar staat tegenover
Maar
Ook
bovendien
daarentegen
Integendeel
Zoals

Slide 3 - Drag question

Noteer de drie signaalwoorden die worden genoemd in deze tekst in je schrift.

Slide 4 - Slide

Noteer de tekstverbanden achter de signaalwoorden.

Slide 5 - Slide

Het signaalwoord 'zo' hoort bij het alineaverband...
A
tegenstelling
B
toelichting
C
opsomming

Slide 6 - Quiz

Welk alineaverband zie je in deze alinea?
A
Voorbeeld
B
Tegenstelling
C
Opsomming
D
Conclusie

Slide 7 - Quiz

timer
1:00
Welke signaalwoorden ken je?

Slide 8 - Mind map

Tekstverband: TEGENSTELLING
A
al met al
B
daar staat tegenover
C
zoals
D
waardoor

Slide 9 - Quiz

Tekstverband: toelichtend
A
samenvattend
B
echter
C
ter toelichting
D
zo

Slide 10 - Quiz

Signaalwoord: TEN EERSTE........TEN TWEEDE
A
middel-doel
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling

Slide 11 - Quiz


Wat is een tekstverband?
A
Het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd.
B
Het belangrijkste in een alinea.
C
De samenhang tussen woorden, zinnen of alinea's.
D
Relaties tussen verschillende delen van de tekst.

Slide 12 - Quiz


Zoek het tekstverband:
Vroeger hield hij van pasta, maar tegenwoordig houdt hij meer van pizza.n.
A
opsomming
B
tegenstelling
C
chronologie
D
toelichting

Slide 13 - Quiz


Zoek tekstverband:
Hij houdt van pannenkoeken, maar niet van pizza.n.
A
opsomming
B
tegenstelling
C
chronologie
D
toelichting

Slide 14 - Quiz