Schrijven A2-B1

Schrijven A2-B1
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 15 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Schrijven A2-B1

Slide 1 - Slide

Schrijfregels
  • Elke zin begint met een hoofdletter en eindigt met een punt.
  • Je schrijft ook een hoofdletter bij namen (ook van landen, talen en merken, bv. Nike, Adidas)
  • Gebruik komma's en punten. Zie de dia hierna.
  • Probeer verschillende voegwoorden te gebruiken. (en, ook, want, omdat, dus, maar...)
  • Breng opbouw in je tekst aan: gebruik 'eerst', 'daarna' enz.

Slide 2 - Slide

Wanneer gebruik je een komma?
  • tussen twee persoonsvormen (werkwoorden) in een zin. Voorbeeld: Toen ik ging wandelen, zag ik een poes.
  • voor een voegwoord, maar nooit voor EN! Voorbeeld: Hij ging naar huis, omdat hij zijn tas was vergeten.
  • Ik vertel iets, maar ze luistert niet. Zet altijd de komma voor het voegwoord.
  • bij opsommingen: Hij houdt van kaas, vis, drop en ijs.

Slide 3 - Slide

schrijftips
  • Na een tijdsaanduiding (vandaag, morgen, straks, nu, volgende week) of plaatsaanduiding (In Utrecht, Daar, Op school, enz) plaats je altijd eerst de persoonsvorm (werkwoord)
  • Voorbeeld: Morgen ga ik naar school.
  • In Alphen aan den Rijn heb ik mensen geholpen met.....

Slide 4 - Slide

Voegwoorden
  • voegt twee of meer zinnen samen
  • Voorbeeld: Ik ga naar de winkel, want ik  ga een schrift kopen.

  • Bij sommige voegwoorden verandert de volgorde van een deel van de zin.
  • Bij 5 voegwoorden blijft de volgorde gelijk:

Slide 5 - Slide

nevenschikkende voegwoorden (nvw)
  • Bij 5 voegwoorden verandert de volgorde van de zin niet.
  • Leer deze dus uit je hoofd: EN, OF, WANT, DUS, MAAR 

Slide 6 - Slide

Volgorde in een (hoofd)zin.
In een hoofdzin staat het eerste werkwoord altijd op de tweede plaats. Voorbeeld: Hij gaat graag sporten.
De volgorde van de zin blijft gelijk bij deze 5 voegwoorden: EN, OF, MAAR, WANT, DUS. Leer deze 5 voegwoorden uit je hoofd!
Bij alle andere voegwoorden verandert de volgorde van de zin. Het werkwoord komt dan achteraan te staan. Voorbeeld:
Ik ga niet mee, want ik ben ziek.
Ik ga niet mee, omdat ik ziek ben.

Slide 7 - Slide

Volgorde in een bijzin met andere voegwoorden
In de bijzin met de andere voegwoorden verandert de volgorde van de zin. Het onderwerp (=de persoon die het doet) en de persoonsvorm staan niet naast elkaar. De persoonsvorm (=het werkwoord) komt achteraan in de zin te staan. Voorbeeld:
Ik doe niet mee, omdat ik het niet leuk vind.
Toen mijn fiets stuk was, moest ik lopen.
Ik vraag Elisa mee naar de film, tenzij zij geen tijd heeft.
Als de lichten niet branden, ben ik bang in het donker.

Slide 8 - Slide

voegwoorden B1
  • Gebruik ook een paar van de volgende voegwoorden: hoewel, tenzij, terwijl, nadat, totdat, zodat, aangezien.
  • Hierna volgt een dia met voorbeeldzinnen. 

Slide 9 - Slide

voegwoorden -> B1
  • Hoewel ik goed heb geleerd voor de toets, ben ik  zenuwachtig.
  • Tenzij het vandaag regent, ga ik zonder jas naar school.
  • Terwijl de leerlingen een toets maken, loopt de docent door de klas.
  • Nadat de les was afgelopen, ging ik naar huis.
  • Totdat het kerstvakantie is, moet ik nog naar school.
  • Ik geef een voorbeeld, zodat de leerlingen de uitleg begrijpen.
  • Aangezien het bijna Sinterklaas is, zijn de kleine kinderen heel druk.

Slide 10 - Slide

schrijfopdracht -> A2
Je zit sinds vorige week op je nieuwe school. Je schrijft een bericht aan je vriend/vriendin.
Geef in je bericht antwoord op deze vragen:
  • Op welke school zit je?
  • Welke vakken krijg je op school?
  • Wat vind je het leukste vak en waarom?
  • Hoe vind je de docenten?
  • Hoe vind je jouw klas?
  • Hoeveel uren per dag ga je naar school?

Slide 11 - Slide

schrijfopdracht -> B1
Je moet van school vrijwilligerswerk doen. Je hebt gekozen om te helpen in een opvangcentrum voor dak- en thuislozen. Je bent klaar en je schrijft een verslag voor je mentor. In het verslag:
• leg je uit waar je vrijwilligerswerk hebt gedaan en wat je hebt gedaan;
• beschrijf je minimaal twee kenmerken van je werk. Denk aan: de werktijden, de locatie, de collega’s, etc.;
• beschrijf je minimaal twee activiteiten die je tijdens je werk hebt gedaan;
• leg je uit wat je het leukst vond om te doen en leg je ook uit waarom.

niet.
Je mag de informatie zelf verzinnen.

Slide 12 - Slide

verslag schrijven 
  • In een verslag schrijf je wat je hebt gedaan.
  • Schrijf het verslag in de verleden of voltooide tijd.
  • Voorbeeld eerste zin: Vorige week heb ik vrijwilligerswerk gedaan in een ................. voor........................
  • Andere voorbeeldzinnen: Ik heb geholpen met het sorteren van de kleding. Ik heb spullen opgeruimd. Ik heb de kamers schoongemaakt. 
  • Ik ben naar.....................geweest.
  • Ik vond het heel.........................(leuk, leerzaam, gezellig enz.)

Slide 13 - Slide

mail schrijven 
  • Bovenaan de mail schrijf je: Geachte.... (als je de persoon niet kent) of Beste mevrouw......,
  • In de eerste alinea schrijf je waarom je schrijft.
  • In de tweede alinea geef je meer uitleg.
  • In de laatste alinea bedank je en schrijf je wat je hoopt. Voorbeeld: Alvast bedankt voor de informatie, Alvast bedankt voor uw hulp. Ik hoop snel van u te horen.
  • Onderaan de mail schrijf je: Vriendelijke groeten, (met komma!) en daaronder je voor- en achternaam. Let op de hoofdletters!

Slide 14 - Slide

Tekstopbouw
  • Je brengt opbouw in de tekst aan door tijdsaanduidingen te gebruiken: vorige week, gisteren, dinsdag, enz.
  • Je brengt ook opbouw aan door woorden te gebruiken als: en, ook, toen, daarna, nadat....
  • Je brengt ook opbouw aan door woorden als: allereerst, ten tweede, ten derde, tot slot, samenvattend enz.

Slide 15 - Slide