2G GTC week 43

• Grieks
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Dinsdag 26 oktober

1. 5 minuten lezen

2. korte herhaling H1+2

3. introductie naamvallen Grieks: lidwoord

Lesdoelen

 Je kunt de lidwoorden in het Grieks herkennen en benoemen.

Hoe spreek je het volgende woord uit: φύλαξ?

1. fulax
2. psulach
3. psulax
4. fulas

Zet om naar een Nederlands woord:
δραμα

De Griekse goden wonen

1. in een polis
2. op de berg Olympus
3. In de hemel
4. In de stad Athene

Hoe heette de Griekse god van de oorlog?

1. Hades
2. Ares
3. Poseidon
4. Zeus

Wat was NIET kenmerkend voor de Griekse goden?

1. Ze hadden geen emoties
2. Ze waren onsterfelijk
3. Ze konden boos worden
4. Ze hadden bovennatuurlijke krachten

Wat is een naamval?

Welke twee functies heeft de nominativus?

1. Onderwerp
2. lijdend voorwerp
3. naamwoordelijk deel van het gezegde
4. aanvulling bij voorzetsels

In welke zin staat een naamwoordelijk gezegde?

1. De kat slaapt op de bank.
2. De kat is moe.
3. Zij is voorspeller.
4. Herakles heeft een knots.

Griekse taal:

• vier naamvallen 
• nom: ow+naamw deel 
• acc: lijd.vwp. 
• woorden hebben een geslacht-zie lidwoord:

Lidwoorden 

ὁ καμηλος is:

1. mannelijk
2. vrouwelijk
3. onzijdig
4. het is geen znw

τὸ πῦρ is:

1. mannelijk
2. vrouwelijk
3. onzijdig
4. het is geen znw

ἡ δουλη is:

1. mannelijk
2. vrouwelijk
3. onzijdig
4. het is geen znw

mannelijk ev

mannelijk mv

vrouwelijk ev

vrouwelijk mv

onzijdig ev

onzijdig mv

ὁ     

αἱ

τὰ

οἱ

τὸ

ἡ

Huiswerk

Leer de rijtjes van het lidwoord op p.27

Zoek in tekst 3A naar minstens vijf Griekse lidwoorden (p.25).

Toetsevaluatie 

Wat heb je geleerd vandaag?

Vrijdag 29 oktober

1. 5 minuten lezen

2. herhaling lidwoorden

3. substantieven α/η-groep en ο-groep 

mannelijk ev

mannelijk mv

vrouwelijk ev

vrouwelijk mv

onzijdig ev

onzijdig mv

ὁ     

αἱ

τὰ

οἱ

τὸ

ἡ

Substantieven m,v,o