H5 Economie klas 2FG

• Economie
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

Wat is MARKETING?

1. Alles wat een bedrijf onderneemt om meer te verkopen.
2. Instrumenten die je gebruikt op de verkoopmarkt.
3. Een methode om de winst te vergroten.
4. Een engels woord voor winkel.

We zien overal om ons heen reclame. Door welke reclame word jij het meest beïnvloed? Reclame die langs komt op..

1. Instagram
2. Snapchat
3. Youtube
4. Televisie

Waar bestaat een markt uit?

1. alleen vragers
2. alleen aanbieders
3. vragers en aanbieders
4. kopers en verkopers

Welke uitspraken gaan over een markt die je NIET kan bezoeken

1. Je haalt een zak aardappelen bij de Haagse markt.
2. Dit jaar was er geen Kerstmarkt in Duitsland
3. De olieprijs is het afgelopen jaar flink gedaald.
4. Je ouders vergelijken de huizenprijzen van Rotterdam en Den Haag

Antwoorden

4) a De supermarkteigenaar hoopt dat jij het nieuwe product lekker vindt en dan ook koopt.

b Eigen antwoord.

5) Tijdens een EK-finale kijken er veel meer mensen dan op een gewone dinsdagavond.

6) 1, 2

Antwoorden

7 a arbeidsmarkt: iemand die werk zoekt

 b financiële markt: bankier

 c huizenmarkt: makelaar

 d oliemarkt: eigenaar benzinestation

Antwoorden

8
a Flat (40% van alle woningen).

b Andere woningen: 4% + 16% + 40% + 17% + 3% + 2% + 11% + 5% + 1% = 99%

Vrijstaande woningen: 100% ‒ 99% = 1%

Het kenmerk van de Haagse markt is dat je er naar toe kunt gaan en wat kan kopen. Welke markt heeft hetzelfde kenmerk als de Haagse markt?

1. oliemarkt
2. energiemarkt
3. supermarkt
4. woningmarkt

Leg uit hoe de coronacrisis tot een daling van de verkoop van Volkswagen auto's heeft geleid? 

vraag 

aanbod

Rabia wilt nieuwe schoenen kopen

Sana koopt een kipwrap bij Sweet

Maryam heeft een webshop waar ze fietsen verkoopt

Hamza verkoopt zijn games via Marktplaats

Nike lanceert een nieuwe sneaker

Leg uit waarom klassieke auto's duur zijn. Gebruik de woorden vraag en aanbod.

Paragraaf 5.2

- Wat is inkoopprijs en brutowinstopslag

- Hoe bereken ik de brutowinstopslag

- wat is omzet en afzet 

- hoe bereken ik de omzet

Inkoopprijs & brutowinstopslag

• Inkoopprijs = prijs die winkelier voor producten betaalt
• Voorkeur: zo laag mogelijk!
• 
  
• Brutowinstopslag = de prijs die bij de inkoopprijs wordt opgeteld, zodat de verkoper het voor meer geld kan verkopen.

Brutowinstopslag

De inkoopprijs van een fiets is €290. De brutowinstopslag is 60% van de inkoopprijs. 

Bereken de verkoopprijs.

inkoopprijs + brutowinstopslag = verkoopprijs 

Inkoopprijs                            €290

brutuwinstopslag               €174

(290 :100 x 60= 174)

___________________________________  +

 Verkoopprijs                       €464

De inkoopprijs van een toetsenbord is € 15. De brutowinstmarge is 34% van de inkoopprijs. Bereken de brutowinstopslag.

Afzet en Omzet 

Je verkoopt op een dag 5 fietsen voor 

120 euro per stuk. 

Wat is mijn afzet?

Wat is mijn omzet? 

afzet

afzet is het aantal verkochte producten

Omzet

omzet = verkoopopbrengst 

Hoe bereken je de omzet?

Afzet(aantalverkochteproducten) x verkoopprijs = omzet 

Afzet en Omzet 

Je verkoopt op een dag 5 fietsen voor 

120 euro per stuk. 

Wat is mijn afzet? 5 fietsen

Wat is mijn omzet? 5 x 120 = 600 euro

afzet

afzet is het aantal verkochte producten

Omzet

omzet = verkoopopbrengst 

Hoe bereken je de omzet?

Afzet(aantalverkochteproducten) x verkoopprijs = omzet 

Nadia heeft een kledingwinkel. Deze week heeft ze jeans in de aanbieding. De jeans kosten nu €29,95 per stuk.
Ze verkoopt in een week 28 broeken.

Berekent de omzet van Nadia

Nadia heeft een kledingwinkel. Deze week heeft ze jeans in de aanbieding. De jeans kosten nu €29,95 per stuk.

Ze verkoopt in een week 28 broeken.

Berekent de omzet van Nadia

Omzet = aantal verkochte producten x prijs

                           28  x €29,95 = €838,60

Omzet

Afzet 

Verkoopprijs

de groenteboer verkoopt aardappels voor €1,50 per kg.

De groenteboer verkoopt op een dag 60 doosjes aardbeien

de groenteboer heeft aan het einde van de dag een verkoopopbrengst van € 690 

oefenen 

Wat? maak opdracht 21, 22, 24, 27 en 29

Hoe? Zelfstandig