6. El imperativo

¡Buenos días!
1 / 45
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

¡Buenos días!

Slide 1 - Slide

Hoy en la clase de español ...

  • Los objetivos
  • El imperativo
  • Repaso tarea 2 y 3
  • Vocabulario tarea 4
  • ¿Dar direcciones?

Slide 2 - Slide

SO vrijdag 24 juni
¿PREGUNTAS?
VRAGEN?

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide


El imperativo
de gebiedende wijs

Slide 5 - Slide

Gebiedende wijs
  • Je gebruikt de gebiedende wijs als je een opdracht geeft of een aanwijzing geeft.
  • Spreek je iemand aan met "jij"? Gebruik de él/ella/usted-vorm van het werkwoord.
  • Spreek je meerdere personen aan? Haal de R van het hele werkwoord af, plak er vervolgens een D aan. 
  • Spreek je iemand aan met "u"? Gebruik de él/ella/usted-vorm van het werkwoord. Maar let op je verandert de eindklinker van het werkwoord. Bij 'AR' werkwoorden wordt het 'e' en bij ER/IR werkwoorden eindigt het op 'a'. Meerdere personen die met u worden aangesproken vervoeg je in de derde persoon meervoud. Ook dan verandert de eindklinker.
¡Habla más alto! - Praat eens wat harder!
Tome la primera calle a la derecha. - Neem de eerste straat rechts.
¡Escuchad! - Luister!

Slide 6 - Slide

Onregelmatige vormen
Let op: werkwoorden met een klinkerwisseling hebben ook een klinker-wisseling in de gebiedende wijs, behalve in de vosotros vorm
→ Sigue todo recto. = Ga rechtdoor.
(volgen)
SEGUIR
sigue
vosotros
seguid
usted
siga
ustedes
sigan

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

     ¡A practicar!

Slide 9 - Slide

Las respuestas
A. 
1. gira
2. coged
3. mira
4. visitad
5. coge
6. seguid 


B.
1. gire
2. lean
3. mire
4. visiten 
5. hable
6. beban

Slide 10 - Slide

Listo? Klaar?
Neem de woordenschat van tarea 4 over in je woordenlijst. 
(zie volgende pagina's)

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Let op: 
Het moet zijn calle.

Slide 13 - Slide

Noteer de antwoorden
in je schrift.

Slide 14 - Slide

REPASO
HERHALING

Slide 15 - Slide

Rellena: A - DE - EN - AL.
1. Mis padres y yo vamos _____ coche _____ España. 
2. Mi abuela es ______ Indonesia. 
3. Después de la clase vamos ____ parque.  No está lejos vamos ____ pie. 
4. Miguel y Fran van ____ tren a Ámsterdam. Después van ____ La Haya. 
5. Hay un parque muy grande ____ Madrid. El parque se llama 'el Retiro'. 
6. _____ mi ciudad hay tres supermercado. 

Slide 16 - Slide

Rellena: A - DE - EN - AL.
1. Mis padres y yo vamos en coche a España. 
2. Mi abuela es de Indonesia. 
3. Después de la clase vamos al parque.  No está lejos vamos a pie. 
4. Miguel y Fran van en tren a Ámsterdam. Después van a La Haya. 
5. Hay un parque muy grande en Madrid. El parque se llama 'el Retiro'. 
6. En mi ciudad hay tres supermercado. 

Slide 17 - Slide

ADVERBIOS - bijwoorden van hoeveelheid
beetje
veel
bastante
demasiado
Neem de woorden over in je woordenlijst.
Tekst

Slide 18 - Slide

Vul de juiste vorm van het woord mucho in.

1. En España viven ______ personas. 
2. No es sano beber _______ cola.                  *sano = gezond
3. Mi hermano estudia __________. Lee ______ libros. 
4. Hay ______ iglesias en la ciudad. 
5. Hay _________ pájaros en el parque. 
6. Mi hermana habla ________ por teléfono. 
7. Los alumnos en la clase aprenden ________. 

Slide 19 - Slide

Vul de juiste vorm van het woord mucho in.

1. En España viven muchas personas. 
2. No es sano beber mucha cola.                  *sano = gezond
3. Mi hermano estudia mucho. Lee muchos libros. 
4. Hay muchas iglesias en la ciudad. 
5. Hay muchos pájaros en el parque. 
6. Mi hermana habla mucho por teléfono. 
7. Los alumnos en la clase aprenden mucho

Slide 20 - Slide

muy
mucho
erg / heel
veel
bij een werkwoord verandert
 mucho niet:
mucho
bij een zelfstandig naamwoord verandert mucho wel:
mucho/mucha/muchos/muchas
Yo estudio mucho el español
Tengo muchos libros.
La iglesia es muy antigua.
De kerk is erg oud.
La casa es muy pequeña.
Het huis is heel klein.

Slide 21 - Slide

¿MUY O MUCHO?
1. Los italianos son _____ amables y comen _____ pizza. 
2. En Salamanca viven ________ estudiantes. No estudian ______. 
3. Hay _____ fiestas en Salamanca. La discoteca 'Camelot' es ______ popular. 
4. En Bilbao hay ______ restaurantes. La comida es _____ buena. 
5. El chico es _____ guapo. 
6. En el sur de España hay _______ casa blancas. 
7. Me gusta _____ hablar en español. 
8. Beber agua es ______ importante. 
Denk eraan dat je de juiste vorm van mucho opschrijft.

Slide 22 - Slide

¿MUY O MUCHO?
1. Los italianos son muy amables y comen mucha pizza. 
2. En Salamanca viven muchos estudiantes. No estudian mucho
3. Hay muchas fiestas en Salamanca. La discoteca 'Camelot' es muy popular. 
4. En Bilbao hay muchos restaurantes. La comida es muy buena. 
5. El chico es muy guapo. 
6. En el sur de España hay muchas casa blancas. 
7. Me gusta mucho hablar en español. 
8. Beber agua es muy importante. 
Denk eraan dat je de juiste vorm van mucho opschrijft.

Slide 23 - Slide

¿MUY O MUCHO?
1. Wat betekent muy?
2. Wat betekend mucho?
3. _________ chicas llevan una falda.
4. La madre de Juan es ______ amable. 
5. La evaluación de español es ______ fácil. 
6. Tenemos ______ deberes de Matemáticas.
7. Mi hermana estudia todos los días. Ella estudia ________. 

Slide 24 - Slide

¿MUY O MUCHO?
1. Wat betekent muy? - ERG/HEEL
2. Wat betekend mucho? VEEL
3. Muchas chicas llevan una falda.
4. La madre de Juan es muy amable. 
5. La evaluación de español es muy fácil. 
6. Tenemos muchos deberes de Matemáticas.
7. Mi hermana estudia todos los días. Ella estudia mucho

Slide 25 - Slide

Leertips:
TAREA 2: Het gaat hier om werkwoorden. Zorg dat je de rijtjes een aantal keer doorleest. (eventueel hardop, dan onthoud je het nog sneller). Laat jezelf overhoren door het programma Verbuga Spaans. Je vult bij werkwoorden: ir, coger, seguir, jugar en conocer in. Tijd: presente. 
Denk je de werkwoorden te beheersen? Schrijf de rijtjes uit je hoofd op. Herhaal dit proces, door te herhalen kan je het beter onthouden. 

TAREA 3: woordenschat: eerst een aantal keer (hardop) doorlezen. Als je het een beetje kent ga je jezelf overhoren via quizlet. Dit is belangrijk zodat je niet de woorden op een vaste volgorde leert. Ook is de spelling belangrijk. 
Grammatica: Neem de regels goed door (staan in LessonUp en in je online module). Kan je de grammatica aan iemand anders uitleggen? Dan beheers je de grammatica goed! 

Slide 26 - Slide

¿Qué es?

Slide 27 - Open question

¿Qué es?

Slide 28 - Open question

TE VOET GAAN

Slide 29 - Open question

MET DE BUS GAAN

Slide 30 - Open question

CUESTA MUCHO DINERO
A
rápido/a
B
barato/a
C
caro/a
D
lento/a

Slide 31 - Quiz

QUE ES ÚTIL
A
rápido/a
B
practico/a
C
seguro/a
D
cómodo/a

Slide 32 - Quiz

QUE TARDA MUCHO TIEMPO
A
lento/a
B
caro/a
C
rápido/a
D
cómodo/a

Slide 33 - Quiz

QUE TIENE RIESGO
A
barato/a
B
seguro/a
C
caro/a
D
peligroso/a

Slide 34 - Quiz

Met het vliegtuig gaan is veilig.

Slide 35 - Open question

Vamos ... la playa.
A
de
B
en
C
a

Slide 36 - Quiz

Soy ... Helmond.
A
a
B
en
C
de

Slide 37 - Quiz

Voy ... Madrid ... coche.
A
a - de
B
de - en
C
a - en

Slide 38 - Quiz

Ir ... la izquierda.
A
a
B
en
C
de

Slide 39 - Quiz

ir ... pie
A
a
B
en
C
de

Slide 40 - Quiz

Leerdoel: 
Ik kan vertellen waar voorwerpen/personen zich bevinden.

Slide 41 - Slide

¿Dónde está?
       Por ejemplo
  • ¿Dónde está la tienda de ropa?
- La tienda de ropa está entre el teatro y la casa de Pepe.

  • ¿Dónde está el museo?
- El museo está al lado del hospital. 


                                                               LET OP: de + el = del
Probeer erachter te komen wat er onder nummer 1, 2, 3, 4 en 5 zit. 

Slide 42 - Slide

Leerdoel: 
Ik kan de weg wijzen in het Spaans.

Slide 43 - Slide

Dar direcciones
Je ontvangt per tweetal een opdrachten kaartje. 

Schrijf samen de juiste route uit in het Spaans. Gebruik de gebiedende wijs (tú), noteer de route in je schrift. Klaar? Ik kom de route controleren.


Slide 44 - Slide

Let op:
De werkwoorden dien je zelf nog te vervoegen. 

Slide 45 - Slide