1. Grammatica ZD H1 differentiëren

Grammatica
ZD

Blz. 28
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 34 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Grammatica
ZD

Blz. 28

Slide 1 - Slide

Programma
* Opfriscursus grammatica 
* Oefenen uit het boek.

Slide 2 - Slide

Programma
* Opfriscursus grammatica 
* Oefenen uit het boek.

Slide 3 - Slide

Programma
* Neem samen de dia's door op de volgende pagina's.
* Maak opdracht 3, 4, 5, 7, 8, 9 en 10.
* Kijk zelf de oefeningen na.


Slide 4 - Slide

Zinsdelen.......
Welke kennen we ook alweer?

Slide 5 - Slide

Zinsdelen.......
Welke kennen we ook alweer?

Slide 6 - Slide

Opfriscursus!
Persoonsvorm (pv)
* Is altijd een ...
* Verandert als je de zin ...
* Komt voorop te staan als ...

Slide 7 - Slide

Opfriscursus!
Persoonsvorm (pv)
* Is altijd een ...
* Verandert als je de zin ...
* Komt voorop te staan als ...

Slide 8 - Slide

Opfriscursus!
Persoonsvorm (pv)
* Is altijd een werkwoord.
* Verandert als je de zin in een andere tijd zet.
* Komt voorop te staan als je de zin vragend maakt.

Slide 9 - Slide

Opfriscursus!
Persoonsvorm (pv)
* Is altijd een werkwoord.
* Verandert als je de zin in een andere tijd zet.
* Komt voorop te staan als je de zin vragend maakt.

Slide 10 - Slide

Opfriscursus!
Persoonsvorm (pv)
* Is altijd een werkwoord.
* Verandert als je de zin in een andere tijd zet.
* Komt voorop te staan als je de zin vragend maakt.

VB: De jongen eet een koekje.

Slide 11 - Slide

Oké, je hebt nu de pv gevonden. Wat is de volgende stap?
Verdeel de zin in zinsdelen!

Maar ja, hoe?

Slide 12 - Slide

Verdelen in zinsdelen
* Zinnen zijn eigenlijk aan elkaar geplakte ....

* Zinsdelen kunnen bestaan uit 1 woord, maar ook uit ...

* Voor de persoonsvorm staat altijd ...

* Als je een woord of groepje woorden voor de ... kan zetten, dan is dat een zinsdeel.

Slide 13 - Slide

Verdelen in zinsdelen
* Zinnen zijn eigenlijk aan elkaar geplakte ....

* Zinsdelen kunnen bestaan uit 1 woord, maar ook uit ...

* Voor de persoonsvorm staat altijd ...

* Als je een woord of groepje woorden voor de ... kan zetten, dan is dat een zinsdeel.

Slide 14 - Slide

Verdelen in zinsdelen
* Zinnen zijn eigenlijk aan elkaar geplakte zinsdelen.

* Zinsdelen kunnen bestaan uit 1 woord, maar ook uit een groepje woorden.

* Voor de persoonsvorm staat altijd één zinsdeel.

* Als je een woord of groepje woorden voor de persoonsvorm kan zetten, dan is dat een zinsdeel.

Slide 15 - Slide

De zin is nu in stukjes geknipt..
Onderwerp (ow):
* .../... + pv + andere werkwoorden?
* Als de pv in het meervoud staat dan staat het onderwerp...
* Verander je het ..., dan verandert het onderwerp ook.
* Begint nooit met een ...

Slide 16 - Slide

De zin is nu in stukjes geknipt..
Onderwerp (ow):
* .../... + pv + andere werkwoorden?
* Als de pv in het meervoud staat dan staat het onderwerp...
* Verander je het ..., dan verandert het onderwerp ook.
* Begint nooit met een ...

Slide 17 - Slide

De zin is nu in stukjes geknipt..
Onderwerp (ow):
* Wie/wat + pv + andere werkwoorden?
* Als de pv in het meervoud staat dan staat het onderwerp ook in het meervoud.
* Verander je het aantal (van de pv), dan verandert het onderwerp ook.
* Begint nooit met een voorzetsel.
Vb: Het meisje drinkt melk.

Slide 18 - Slide

Werkwoordelijk gezegde (wg):
* Alle ... samen + ....
* De woorden te en aan het horen bij het werkwoordelijk gezegde als deze voor ... staan.

Slide 19 - Slide

Werkwoordelijk gezegde (wg):
* Alle ... samen + ....
* De woorden te en aan het horen bij het werkwoordelijk gezegde als deze voor ... staan.

Slide 20 - Slide

Werkwoordelijk gezegde (wg):
* Alle werkwoorden samen + pv.
* De woorden te en aan het horen bij het werkwoordelijk gezegde als deze voor het hele werkwoord staan.

Vb: Daar staat een man te vissen.

Slide 21 - Slide

Lijdend voorwerp (lv):
* Wie/... + pv + ow + andere ww.

* Je hebt ... (altijd/niet altijd) een lijdend voorwerp.

* Een lijdend voorwerp begint nooit met een ...


Slide 22 - Slide

Lijdend voorwerp (lv):
* Wie/... + pv + ow + andere ww.

* Je hebt ... (altijd/niet altijd) een lijdend voorwerp.

* Een lijdend voorwerp begint nooit met een ...


Slide 23 - Slide

Lijdend voorwerp (lv):
* Wie/WAT+ pv + ow + andere ww.

* Je hebt niet altijd een lijdend voorwerp.

* Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel.

Vb: Iedere ochtend koop ik een broodje.                                                                                                                                                                                                                                    

Slide 24 - Slide

Meewerkend voorwerp (mv):
* ...wie/...wie + pv + ow + lv + andere ww.
* Er staat ... een mv in de zin.
* Vaak is het mv een luisteraar of een ...
* Als het met aan/voor begint dan kun je het ...
* Als het niet met aan/voor begint dan kun je het...
 (Dus nooit met een ander voorzetsel!)

Slide 25 - Slide

Meewerkend voorwerp (mv):
* ...wie/...wie + pv + ow + lv + andere ww.
* Er staat ... een mv in de zin.
* Vaak is het mv een luisteraar of een ...
* Als het met aan/voor begint dan kun je het ...
* Als het niet met aan/voor begint dan kun je het...
 (Dus nooit met een ander voorzetsel!)

Slide 26 - Slide

Meewerkend voorwerp (mv):
* Aan wie/ voor wie + pv + ow + lv + andere ww.
* Er staat lang niet altijd een mv in de zin.
* Vaak is het mv een luisteraar of een ontvanger.
* Als het met aan/voor begint dan kun je het weglaten.
* Als het niet met aan/voor begint dan kun je het erbij bedenken.
 (Dus nooit met een ander voorzetsel!)
Vb: Ik heb mijn muzieklerares een grote bos bloemen gegeven.

Slide 27 - Slide

We zijn er bijna....
Als alle namen vergeven zijn en je houdt toch nog een beetje over in je zin, wat moet je daar dan mee?

Slide 28 - Slide

Bijwoordelijke bepaling (bwb):
* Alle zinsdelen die ...
* Er kunnen ... bwb in een zin staan.
* Antwoord op vragen als...
* Maar ze geven niet allemaal antwoord op een duidelijke ...

Slide 29 - Slide

Bijwoordelijke bepaling (bwb):
* Alle zinsdelen die ...
* Er kunnen ... bwb in een zin staan.
* Antwoord op vragen als...
* Maar ze geven niet allemaal antwoord op een duidelijke ...

Slide 30 - Slide

Bijwoordelijke bepaling (bwb):
* Alle zinsdelen die overblijven.
* Er kunnen meerdere bwb in een zin staan.
* Antwoord op vragen als: Waar? Wanneer? Waarvandaan? Waarheen? Waarom? Waardoor? Hoe?
* Maar ze geven niet allemaal antwoord op een duidelijke vraag.

Vb: We hebben de agent vanmorgen vriendelijk  de weg gevraagd.

Slide 31 - Slide

Aan de slag!                          Blz. 28
Opdracht 1 t/m 12 maken. Nakijken doen we klassikaal in de volgende les.
    --> Noteer de hele zin, verdeel deze in zinsdelen.


Klaar? Lezen in je boek.
(Groep 2)

Slide 32 - Slide

Samen aan de slag             Blz. 28
We bekijken samen de opdrachten.
Daarna zelf aan de slag met opdracht 1 t/m 12.

Nakijken doen we klassikaal in de volgende les.
    --> Noteer de hele zin, verdeel deze in zinsdelen.

Klaar? Lezen in je boek.


Slide 33 - Slide

Aan de slag!                          Blz. 28
Opdracht 3, 4, 5, 7, 8, 9, 10 maken. 
Nakijkbladen liggen voorin de klas. Het is jullie eigen verantwoordelijkheid dat de goede antwoorden in jullie schrift komen.

Klaar? Maak de toets die hoort bij hoofdstuk 1 (ligt voorin de klas). Ook deze kunnen jullie zelf nakijken.


Slide 34 - Slide