Havo 4 herhaling tijdvak 1 t/m 4

Oefenquiz 1 t/m 4
1 / 42
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Oefenquiz 1 t/m 4

Slide 1 - Slide

Waarom loopt het tijdvan van Jagers en Boeren tot ongeveer 3000 v. Christus
A
Het schrift werd uitgevonden
B
Er kwam een stikstofprobleem
C
Er moesten echte bronnen worden gemaakt
D
Jagen werd verboden

Slide 2 - Quiz

Jagers en Boeren
Grieken en Romeinen
Monniken en Ridders
Steden en Staten

Slide 3 - Drag question

Weet je het nog? Wat is de Griekse benaming voor een stadstaat.
A
polis
B
demos
C
aristocratie
D
ostracisme

Slide 4 - Quiz

Wie was Julius Caesar?
A
De eerste Romeinse keizer
B
Uitvinder van de keizersnee
C
Romeinse generaal
D
De moordenaar van Cleopatra

Slide 5 - Quiz

Het geloof in 1 god noemen we
A
Polytheisme
B
Monogamie
C
Monotheisme
D
Polygamie

Slide 6 - Quiz

Welk antwoord geeft de juist tijdsvolgorde? Van oud naar nieuw?
A
ontstaan islam - Karel de Grote - renaissance - hofstelsel
B
hofstelstel - opkomst islam - Karel de Grote - renaissance
C
Karel de Grote - ontstaan islam - hofstelsel - renaissance
D
hofstelsel - opkomst islam - renaissance - Karel de Grote

Slide 7 - Quiz

In het hofstelsel:
A
geeft de heer bescherming aan de horige
B
moesten horigen herendiensten verrichten
C
geeft de horige een deel van de opbrengst van het land aan de heer
D
helpt de heer de horige op het land tijdens de oogsttijd

Slide 8 - Quiz

Welke types samenleving horen bij de tijd van jagers en boeren?
samenleving van jagers en boeren
industriele samenleving
landbouwstedelijke samenleving
landbouwsamenleving
informatie samenleving

Slide 9 - Drag question

Wat houdt het feodale stelsel in?
A
De koning is leenman, de ridder de leenheer en beide moeten voldoen aan verplichtingen
B
De koning is leenheer, de ridder de vazal en beide zweren trouw aan God en de kerk
C
De koning is leenheer, de ridder de vazal en beide aanbidden de vrouwen
D
De koning is leenheer, de ridder de vazal en beide moeten voldoen aan verplichtingen

Slide 10 - Quiz

Wat waren gevolgen van het feodale stelsel?
A
Koning werd te machtig
B
Versnippering in het rijk
C
Iedereen steunde de koning trouw
D
Niemand wist meer wie de leenheer was

Slide 11 - Quiz

Waar werd het christendom verspreid?
A
Het oude West-Romeinse Rijk
B
ten noorden en oosten van het oude West-Romeinse Rijk
C
Noord-Afrika en Palestina
D
Klein-Azië en Griekenland

Slide 12 - Quiz

De verspreiding van het christendom is een ... verandering.
A
Economische
B
Politieke
C
Culturele
D
Sociale

Slide 13 - Quiz

Hoe werd het Christendom verspreid?
A
Door heel veel Bijbels uit te delen
B
Door rond te reizen en het verhaal van Jezus te vertellen
C
Doordat christenen gingen verhuizen over de hele wereld
D
Door vanuit Rome mensen te bekeren.

Slide 14 - Quiz

"In de 12de eeuw moet Arnhem al een redelijk omvang bereikt hebben met nijverheid" Welk ka past hier bij?
A
de opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving
B
de opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden
C
het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de geestelijke macht het primaat behoorde te hebben
D
het begin van staatsvorming en centralisatie

Slide 15 - Quiz

Bij welk kenmerkend aspect past de verspreiding van de pest?
A
de opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van de steden
B
het begin van staatsvorming en centralisatie
C
de expansie van de christelijke wereld naar buiten toe, onder andere in de vorm van de kruistochten
D
de opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van de agrarisch-urbane samenleving

Slide 16 - Quiz

Welk ka past hier bij?
A
de opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving
B
de opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden
C
Het begin van staatsvorming en centralisatie
D
Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de geestelijke macht het primaat behoorde te hebben

Slide 17 - Quiz

Ridders en monniken 
Jagers en boeren  
Grieken en Romeinen  
Steden en staten   

Slide 18 - Drag question

Wat is géén hanzestad?
A
Zwolle
B
Kampen
C
Utrecht
D
Zutphen

Slide 19 - Quiz

Wat was geen nadeel van het feodale stelsel:
A
Achterleenmannen waren eerder trouw aan hun eigen leenheer dan aan de koning
B
Leenmannen gaven hun leen door aan hun kinderen
C
De feodale verhoudingen leken op een contract
D
Bij zwakke vorsten grepen de leenmannen van de vorst de macht

Slide 20 - Quiz

Het tegenovergestelde van Centralisatie is
A
Gewoonte recht
B
Reformatie
C
Handgeschreven
D
Particularisme

Slide 21 - Quiz

Centralisatie is...
A
Het ontstaan van steden
B
Ontdekken van nieuwe landen
C
Het land besturen vanuit één punt
D
Het één maken van een land door vlaggen en symbolen.

Slide 22 - Quiz

Wat is geen kenmerk van de jagers en verzamelaars
A
Nomadisch bestaan
B
Gebruik van vuur
C
Gebruik van steen
D
Bouwen van huizen

Slide 23 - Quiz

Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de geestelijke macht het primaat behoorde te hebben.

Wat is fout?
A
Vond alleen in het Heilige Roomse Rijk plaats
B
Ging over het benoemen van bisschoppen
C
Was de reden voor de machtsstrijd tussen Gregorius VII en Hendrik IV
D
Was de reden voor de machtsstrijd tussen Urbanus II en Hendrik IV

Slide 24 - Quiz

Tijd van jagers en boeren
Tijd van Grieken en Romeinen
christenen 
farao 
hunebedden 
Olympische Spelen 
polis 
Prehistorie

Slide 25 - Drag question

Bij welk kenmerkend aspect past de bron?
Magna Carta (1215):
Er zal in ons land geen belasting geheven worden, tenzij om ons [de koning] los te kopen, om onze oudste zoon tot ridder te slaan en onze oudste dochter voor de eerste maal uit te huwelijken. In deze gevallen moet de belasting binnen de redelijke perken blijven. De stad Londen zal haar oude rechten en vrijheden zowel te land als op zee behouden. Daarenboven erkennen wij dat alle andere steden, dorpen en havens hun privileges en oude gebruiken behouden.
A
Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke of de geestelijke macht het primaat behoorde te hebben.
B
Het begin van staatsvorming en centralisatie.
C
Opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden.
D
Het veranderde mens- en wereldbeeld van de Renaissance en het begin van een nieuwe wetenschappelijke belangstelling.

Slide 26 - Quiz

Welke KA hoort niet bij tijdvak 4
A
Het conflict in de Christelijke wereld wie het primaat van de macht heeft
B
Het begin van staatsvorming en centralisatie
C
De opkomst van de stedelijke burgerij
D
Het ontstaan van feodale verhoudingen

Slide 27 - Quiz

Welk kenmerkend aspect past bij deze afbeelding?
A
De opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving.
B
Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de geestelijke macht het primaat behoorde te hebben.
C
De expansie van de christelijke wereld naar buiten toe, onder andere in de vorm van kruistochten.
D
Het begin van staatsvorming en centralisatie.

Slide 28 - Quiz

Wanneer waren
de kruistochten?
A
0-500
B
0-1500
C
500-1000
D
1000-1500

Slide 29 - Quiz

Wat past NIET
bij kruistochten
A
Er vielen veel doden.
B
Het Heilige Land werd voor tijdelijk veroverd.
C
Het waren handelsreizen.
D
De reis duurde jaren.

Slide 30 - Quiz

Wat is de aanleiding voor de kruistochten?
A
Om de moslims van het Heilig land te verdrijven
B
Omdat de oost-Romeinse keizer oorlog had met de moslims
C
Omdat er veel geld viel te halen in Jeruzalem
D
Omdat de ridders in Europa graag vochten

Slide 31 - Quiz

Wie riep op tot de kruistochten
A
De patriarch van Constantinopel
B
De patriarch van Moskou
C
De paus van de Latijnse kerk
D
De leider van de Seldjoeken

Slide 32 - Quiz

Een kruistocht is:
A
een heilige tocht van monniken met een kruis door een middeleeuwse stad.
B
een tocht naar het Midden-Oosten, een soort middeleeuwse vakantie.
C
Een tocht naar Jeruzalem waarbij de christenen verslagen moeten worden
D
een tocht vanuit Europa om het Heilige Land te veroveren.

Slide 33 - Quiz

In Afrika en het Midden-Oosten ….1… het klimaat. Het werd er …2… en ….3…. De herders trokken daarom met hun vee weg uit de woestijn en gingen wonen langs de oevers van de ….4….. Vanaf 4000 v.C gingen in Egypte de eerste mensen aan …5…. doen. Elk jaar overstroomde de rivier en bracht dan …6… slib mee. Op de grond waar deze slib achterbleef verbouwden de Egyptenaren hun gewassen. 
Maak de zinnen compleet
Niet gebruikte woorden
Heter
Veranderd
droger
natter
schoner
vruchtbare
Tigris
Nijl
onvruchtbare
Landbouw

Slide 34 - Drag question

Waarom is de landbouwrevolutie geen echte revolutie.
A
Omdat elders in de wereld nomaden bleven bestaan.
B
Omdat het over landbouw gaat en niet over politiek.
C
Revoluties vonden alleen plaats in de 18e eeuw.
D
De overstap naar sedentair bestaan duurde duizenden jaren.

Slide 35 - Quiz

Het icoon voor tijdvak 2 is een tempel. Voor welke culturen waren tempels kenmerkend?
A
Grieken
B
Grieken en Romeinen
C
Romeinen
D
Voor geen van beiden

Slide 36 - Quiz

Waarom wordt Karel de Grote de vader van Europa genoemd?
A
Hij liet iedereen dezelfde taal spreken en schrijven
B
Iedereen betaalde in zijn rijk met dezelfde munt
C
Hij veroverde heel Europa
D
Hij verenigde verschillende landen binnen Europa in een rijk onder zijn gezag

Slide 37 - Quiz

Wat is een hofstelsel?
A
Een economische systeem in de middeleeuwen: waarin boeren werkten op grond van een heer.
B
Een politiek systeem: waarin de leenmannen trouw zwoeren aan de leenheer.
C
Een economische systeem in de middeleeuwen: waarin boeren productn vervaardigden voor een markt.
D
Een politiek systeem: waarin leenmannen voedsel produceerden op hun domein voor de leenheer.

Slide 38 - Quiz

Wie verspreidden het christendom?
A
bisschoppen
B
ridders
C
missionarissen
D
monniken

Slide 39 - Quiz

In de late middeleeuwen kregen veel steden stadsrechten van de vorst. Bij welk kenmerkend aspect past deze ontwikkeling?
A
het begin van staatsvorming en centralisatie
B
het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van een Nederlandse staat
C
de opkomst van handel en ambachten die de basis legde voor het herleven van een agrarisch-stedelijke samenleving
D
de opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden

Slide 40 - Quiz

Wat is een cultuur-religieus kenmerk(end aspect) van de late middeleeuwen?
A
Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de geestelijke macht het primaat behoorde te hebben.
B
De verspreiding van het christendom in geheel Europa.
C
Het ontstaan en de verspreiding van de Islam.
D
Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur.

Slide 41 - Quiz

democratie
aristocratie
monarchie
tyrannie
bestuur van de 'besten'
bestuur door alleenheerser
(die de macht gegrepen heeft)
bestuur door 'het volk' 
bestuur door een koning 

Slide 42 - Drag question