Hoofdstuk 10 - bij de fietsenmaker

■ zeggen dat je iemand niet verstaat / begrijpt
■ vragen hoe je iets zegt in het Nederlands 
■ bedoelen en betekenen
■ fietsonderdelen 
■ imperfectum (+ modale werkwoorden)
■ perfectum of imperfectum
■ uitspraak: ui - eu 
1 / 45
next
Slide 1: Slide
NT2WOStudiejaar 6

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

■ zeggen dat je iemand niet verstaat / begrijpt
■ vragen hoe je iets zegt in het Nederlands 
■ bedoelen en betekenen
■ fietsonderdelen 
■ imperfectum (+ modale werkwoorden)
■ perfectum of imperfectum
■ uitspraak: ui - eu 

Slide 1 - Slide

De les is om 9.30 .............
A
beginnen
B
begint
C
begind
D
begonnen

Slide 2 - Quiz

Kunt u het nogmaals uitleggen; ik heb het niet ........
A
begrijpen
B
begrepen
C
begrijpt
D
verstaan

Slide 3 - Quiz

Zij is nog een nachtje ...........
A
blijven
B
geblijven
C
gebleven
D
geblijfd

Slide 4 - Quiz

Het pakketje is nog niet ......
A
gebrengen
B
gebracht
C
gebrongen
D
gebrengd

Slide 5 - Quiz

Ik heb ........... om te stoppen.
A
gedenken
B
gedenkt
C
gedacht
D
gedenkd

Slide 6 - Quiz

Wat ....... jij gisteren om vier uur?
A
gedaan
B
deed
C
doe
D
deedt

Slide 7 - Quiz

Gisteren ...... zij een mooie jurk.
A
draagt
B
draagde
C
droeg
D
draagd

Slide 8 - Quiz

Heeft u al koffie ..........?
A
drinken
B
gedrinkt
C
dronken
D
gedronken

Slide 9 - Quiz

Gisteren ...... ik bij mijn vriendin.
A
at
B
eette
C
eet
D
eed

Slide 10 - Quiz

Hij is gekomen en .......
A
gaan
B
gingen
C
gegaan
D
gegingen

Slide 11 - Quiz

Ik ....... hem al mijn geld.
A
geef
B
geefde
C
gaf
D
geven

Slide 12 - Quiz

Bedankt dat je me hebt ................
A
geholpen
B
hielp
C
helpen
D
gehelpen

Slide 13 - Quiz

Hij ............ niet meer van haar.
A
houdt
B
houden
C
hield
D
hielt

Slide 14 - Quiz

Welke kleur heb je .............
A
gekozen
B
kiezen
C
gekiezen
D
gekosen

Slide 15 - Quiz

Gisteren hebben wij de sleutel ..............
A
krijgen
B
gekregen
C
gekrijgd
D
gekrijgen

Slide 16 - Quiz

Dit is het beste wat ik ..........
A
kan doen
B
kunnen doen
C
kon doen
D
kunde doen

Slide 17 - Quiz

Je kunt de hond het best met rust ..........
A
houden
B
lieten
C
laten
D
laaten

Slide 18 - Quiz

Hij ....... boos naar hem.
A
kijkt
B
kijken
C
keek
D
keken

Slide 19 - Quiz

Ik heb gister de hele dag ...............
A
lezen
B
gelezen
C
lazen
D
geleesd

Slide 20 - Quiz

Gisteren ....... ik niet sporten omdat ik ziek was.
A
kon
B
kande
C
kan
D
konde

Slide 21 - Quiz

Wat hebben we gisteren .........!
A
gelachen
B
gelagt
C
gelaggen
D
gelacht

Slide 22 - Quiz

Waar heb je dat ............?
A
gekoopt
B
gekocht
C
gekoopd
D
gekogt

Slide 23 - Quiz

Gisteren ....... ik een rondje door het park.
A
loop
B
liep
C
loopte
D
loopde

Slide 24 - Quiz

Ik hoor u niet goed.
Wat zegt u?
Dat ding is stuk.
Over welk ding heb je het?
Ik heb je niet goed gehoord.
 Wat bedoelt u precies met...
Wat betekent het?
Wat bedoel je?
Ik hoor / versta je niet.
...wilt u dat nog eens herhalen?
...kun je het nog een keer zeggen?
...wat betekent dat?
...hoe zeg je dat in het Nederlands?
...zeg je dat zo in het Nederlands?
Sorry, maar ...
Ik begrijp het niet.
Hoe zeg je dat in het Nederlands?
Wat zei je?

Slide 25 - Slide

Bedoelen/bedoeling
intentie
Betekenen/betekenis
woordenboek 
Wat betekent (het woord) 'gezellig'?
Een rood verkeerslicht betekent 
dat je moet stoppen.
  Ik heb geen idee wat hij bedoelt.
  Je zegt veel, maar wat bedoel je?
Wat is de bedoeling van de vergadering?
What means the word 'gezellig'?
A red traffic light means you have to stop.
I have no idea what he means.
  You say a lot, but what do you mean?
What is the purpose of the meeting?

Slide 26 - Slide

Bedoeling gebruik je om een doel, een intentie weer te geven.
Ik weet niet wat dat woord betekent.
Welk woord bedoel je?
woordenboek
intentie
Bedoelen/bedoeling
intention

Slide 27 - Slide




Iedereen is geslaagd.
Dat ... dat ik ook een voldoende heb.
Ik weet niet wat dat woord betekent.
Welk woord bedoel je?
A
betekent
B
bedoelt

Slide 28 - Quiz




Niemand luistert naar mij.
Wat ... je daar precies mee?
Ik weet niet wat dat woord betekent.
Welk woord bedoel je?
A
beteken
B
bedoel

Slide 29 - Quiz




Eén van jullie mag mee.
Wie ... je?
betekenen
bedoelen
A
beteken
B
bedoel

Slide 30 - Quiz


Het is inderdaad raar dat de telefoon nu al stuk is.
... u dat ik mijn geld terugkrijg?
A
Betekent
B
Bedoelt

Slide 31 - Quiz


Er staat rond die tijd altijd veel file.
Dat ... dat we op tijd moeten vertrekken.
A
betekent
B
bedoelt

Slide 32 - Quiz


Ik snap niet helemaal wat je daarmee wilt zeggen.
Ik ... dat je gezonder moet eten.
A
beteken
B
bedoel

Slide 33 - Quiz

Slide 34 - Slide

bagagedrager
band
bel
trapper
stuur
wiel
zadel
remmen

Slide 35 - Slide

Fietsen in het donker.
Waar gaat het filmpje over?
Wat vind je van de tips?
Hoe doe jij het?

Slide 36 - Slide

Bedenk een probleem met je fiets,
de fietenmaker reageert.
Mijn fiets trapt zo zwaar. Kunt er even naar kijken?
 Mijn band is lek.
Kunt u hem plakken?
 Mijn achterlicht is kapot.
Kunt u hem repareren/maken
Mijn rem doet het niet.
Kunt er even naar kijken?

Slide 37 - Slide

Dialoog bij de fietsenmaker
Mijn band is lek.
Ah, bent u door het glas gereden?
Ik weet het niet. Hij was ineens lek.
Kunt u hem vandaag (nog) plakken?
Vandaag gaat (helaas) niet meer lukken.
Oh, wat jammer. Ik heb hem deze week elke dag nodig.
Wanneer is hij (de fiets) gerepareerd/klaar?
Dat zal (niet eerder dan) vrijdag zijn.
Kan ik misschien een leenfiets krijgen?
Helaas, ik heb helemaal niets meer staan.
Nou, niks aan te doen. Zal ik 'm (hem) hier neerzetten.
Ja, geeft u maar. Misschien kunt u een OV-fiets huren. Fijne dag nog!

Slide 38 - Slide

spelen
ge + speel + d
werken
ge + werk + t
werkwoorden met 
ge-, be-, her-, ver- of ont- 
geen extra 'ge'
onregelmatige werkwoorden 
uit je hoofd leren
regelmatige werkwoorden -> ge + stam + t/d
gebeuren 
betreden herinneren
verwennen onthouden
blz. 281 en 285
Perfectum
of
ex soft ketchup 

Slide 39 - Slide

■ klachten beschrijven
■ reageren op vragen van de dokter 
■ lichaamsdelen
■ dagdelen 
■ perfectum 
■ uitspraak: eind -n

Slide 40 - Slide

stam +te(n)
stam + de(n)
fietsen
fiets
s
+te(n)
fietste(n)
onregelmatige werkwoorden 
uit je hoofd leren
regelmatige werkwoorden
blz. 281 en 285
Imperfectum
of
ex soft ketchup 
mankeren
manker
r
+de(n)
mankeerde(n)
vrezen
vrez
z
+de(n)
vreesde(n)
leven
lev
v
+de(n)
leefde(n)
+ klinker
+ klinker
+ klinker
v->f
z->s

Slide 41 - Slide

Maak een zin met het werkwoord in de (im)perfectum.
blz. 281 en 285
onregelmatige werkwoorden
 ij

Slide 42 - Slide

perfectum => afgesloten
Ik ben bij de fietsenmaker geweest.
Hij zei dat hij de fiets weer zou opknappen. Het was een aardige man. Hij had veel verstand van fietsen.
completed present time
---
unfinished past time 
perfectum of imperfectum
imperfectum => beschrijvingen
Vorige week heb ik 'The Cirkel' gelezen. Het is een mooi boek. Ik herkende veel van de Google-strategie, die werd in het boek overdreven. 

Slide 43 - Slide

zon, plotseling, fiets, schitterend, meid, naam, zomerseizoen, groen, rijd, lacht
luisterbingo

Slide 44 - Slide

Slide 45 - Slide