Both, each, all, every, none.

Both, each, all, every, none.

Stepping Stones theme 3

Klas 3 kader

1 / 15
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Both, each, all, every, none.

Stepping Stones theme 3

Klas 3 kader

Slide 1 - Slide

Learning goal
Ik weet het verschil tussen both, each, all, every & none.

Ik kan deze Engelse woorden correct toepassen in een zin.

Hoe bereik je dit doel?
Lesson up doornemen/leren + veel oefenen.

Slide 2 - Slide

Wat betekent 'both' in het Nederlands?

Slide 3 - Open question

Both

Vertaling: beide
Gebruik bij twee personen, dieren of dingen.

Staat voor het zelfstandig naamwoord. Zelfstandig naamwoord staat in het meervoud.


Both girls admitted cheating on their tests.

Slide 4 - Slide

Each

Vertaling: elke
Gebruk je bij twee of meer personen, dieren en dingen.
Staat voor het zelfstandig naamwoord.
Zelfstandig naamwoord staat in het enkelvoud.


Each student passed the central exams.

Slide 5 - Slide

All, Every, None

Vertaling:

All = alle/allemaal
Every = iedere
None = geen/niet een


Gebruik je bij drie of meer personen, dieren of dingen.

Slide 6 - Slide

All, Every, None

The suspect admitted to all charges.

A criminal burlged nearly every house in the street.


None of the missing jewels were recovered.

Slide 7 - Slide

Let op!

Each > nadruk leggen op individuele dingen.


Every > nadruk leggen op het geheel.


Each person in this classroom is 16 years old.
There was police on every corner.

Slide 8 - Slide

She has seen ... show in which her daughter starred.
A
both
B
each
C
every
D
all

Slide 9 - Quiz

My mother reads ... of her children a book before they go to bed.
A
both
B
each
C
all
D
none

Slide 10 - Quiz

Samengevat
Both betekent beide of allebei
Each betekent elke

Gebruik ze beide bij minimaal twee personen, dieren of dingen

Slide 11 - Slide

Samengevat
All (alle/allemaal), every (iedere) ofnone 
(geen/niet één) gebruik je bij drie of meer
personen, dieren of dingen.

Slide 12 - Slide

Let op!
Each gebruik je om nadruk te leggen op
individuele dingen.
Every gebruik je om nadruk te leggen op
het geheel.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Homework

Do exercise 25 en 26



Slide 15 - Slide