2HV - 24 wederkerende ww + ser/estar/hay

Programa
  1. Controlar los deberes
  2. hay / estar / ser
  3. Wederkerende WW
  4. Deberes 
1 / 13
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 13 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Programa
  1. Controlar los deberes
  2. hay / estar / ser
  3. Wederkerende WW
  4. Deberes 

Slide 1 - Slide

SO voca + gram U2
SO Voca + gram --> idwv 14 maart
- 2.1 2.2 2.3 NL-SP + roze ww blad 1-24 SP-NL
- regelmatige ww (-ar -er -ir) vervoegen
- llamarse en andere wederkerende werkwoorden
- hay/ ser/ estar (vervoegen en toepassen + kleine zinnetjes kunnen vertalen)

Slide 2 - Slide

Controlar los debers
Estudiar: voca 2.1 2.2 2.3 NL-SP
Estudiar: aanvullende ww 1-24 SP-NL
Estudiar: ser/ estar/ hay, bijvoeglijk naamwoord, klemtoonregel, vraagwoorden

Hacer: Paso Adelante pagina 48, opdr 26


Slide 3 - Slide

HAY

Betekenis: er is/ er zijn 

(of in een vraagzin: zijn er/ is er)


Heeft maar 1 vervoeging: Hay


Gebruik:
- hoeveelheden (mucho/a, poco/a, demasiado/a, etc)
- onbepaalde lidwoorden (un, una, unos, unas).


Slide 4 - Slide

ESTAR
Betekenis: Zijn / zich bevinden

Gebruik: 
- plaatsbepaling
- gevoel, stemming, emotie
- fysieke toestanden 
- uiterlijkheid

Burgelijke staat (getrouwd, gescheiden, overleden, etc.)

Slide 5 - Slide

Ser
Betekenis:  zijn

Gebruik
- vaste eigenschappen. 
- Identiteit (nationaliteit, geslacht, beroep en afkomst)
- Tijd, datums, dagen en gebeurtenissen 
- Waarvan iets gemaakt is, iemand zijn eigendom

Slide 6 - Slide

Hay/ser/estar (zijn)
Bij 'zijn' altijd de top 3 volgen:

1. Hay (staat er letterlijk 'er is' of 'er zijn' in de zin?)

2. Estar (kun je 'zijn' vervangen door 'zich bevinden'?)

3. Ser (in de overige gevallen). 

Let op: je kunt je ook in een tijdelijke emotionele staat bevinden. Bijv. verdrietig, boos, verliefd etc. Ook dan gebruik je 'estar'.

Slide 7 - Slide

¿ Hay / Estar / Ser ?
  1. Estoy / soy en la clase.
  2. eres/ estás una chica alta y guapa
  3. La madre de mi amigo es / está policía
  4. Los amigos de Pepe son/ están en el parque
  5. Hay/ están muchas casas bonitas en este barrio
  6. ¿Dónde hay/ está el móvil de mi hermana?
  7. Vosotros sois/estáis unos alumnos muy listos
  8. Somos/ Estamos en el centro comercial

Slide 8 - Slide

Zinnen vertalen
  1. Ik ben in het huis.
  2.  Is er een apotheek hier?
  3. Eén kilo vlees alstublieft.
  4.  Waar is de bioscoop?
  5. De bakker is links van de kledingwinkel. 

Slide 9 - Slide

Antwoorden
  1. Estoy en la casa
  2.  ¿Hay una farmacia por aquí?
  3. Un kilo (de) carne por favor.
  4.  ¿Dónde está el cine?
  5. La panadería está a la izquierda de la tienda de ropa. 

Slide 10 - Slide

Wederkerende ww
zijn ww die eindigen op SE

llamarSE, ducharSE, lavarSE


Slide 11 - Slide

Trabajamos
EB Unidad 2:
ejercicio 9 página 36 (regelmatige ww vervoegen)
ejercicio 10 página 37 (wederkerende ww vervoegen)

oefen SO --> classroom

Slide 12 - Slide

Deberes
Estudiar: voca 2.1 2.2 2.3 NL-SP
Estudiar: aanvullende ww 1-24 SP-NL
Estudiar: ser/ estar/ hay, bijvoeglijk naamwoord, klemtoonregel, vraagwoorden

Slide 13 - Slide