Naamvallen uitleg en oefenen

Naamvallen!
1 / 20
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Naamvallen!

Slide 1 - Slide

Hoe vind je de zinsdelen?
Persoonsvorm
Onderwerp
Gezegde
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
1. De zin vragend maken.
2. Alle werkwoorden in een zin.
3. wie/wat + gezegde?
4. wie/wat + gezegde + onderwerp?
5. aan wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

Slide 2 - Drag question

Koppel het zinsdeel aan de juiste naamval.
Onderwerp
Lijdend voorwerp

Meewerkend voorwerp (aan of voor )
1e
3e
4e

Slide 3 - Drag question

Welk geslacht hebben de woorden? Sleep ze naar het juiste geslacht.
Mannelijk
Vrouwelijk
Onzijdig
Meervoud
Buch
Freundin
Baby
Eltern
Kinder
König
Computer
Blume
Gast
Handy
Mutter
Junge
Kleider
Zeitung

Slide 4 - Drag question

 Voorzetsels 3e naamval Dativ

mit
met
nach
na, naar 
bei
bij
seit
sinds
von
van, door
zu
naar, tot, bij
aus
uit
außer
behalve
entgegen
tegemoet
gegenüber
tegenover

Slide 5 - Slide

Voorzetsels 4e naamval Akkusativ

durch
door
für
voor
gegen
tegen
ohne
zonder
um
om
bis
tot
entlang
langs

Slide 6 - Slide

Welke voorzetsels krijgen de 3e naamval (Dativ)?

Slide 7 - Open question

Welke voorzetsels krijgen de 4e naamval (Akkusativ)?

Slide 8 - Open question

Wiederholung: Präpositionen

Slide 9 - Slide

Wiederholung: Präpositionen

Slide 10 - Slide

Welke keuzevoorzetsels zijn er?

Slide 11 - Open question

Und jetzt:
üben, üben, üben....

Slide 12 - Slide

1. Er hat sein______ Mutter ein_____ Computer gegeben.

Slide 13 - Open question

2. D_____ Mann hat sein_____ Freund ein_____ Karte geschickt.

Slide 14 - Open question

3. D_____ Buch liegt auf d_____ Tisch.

Slide 15 - Open question

4. Ohne mein____ Vater gehe ich nicht dahin!

Slide 16 - Open question

5. Kennst du ihr_____ Bruder?

Slide 17 - Open question

6. Stephan hat d_____ Junge und d____ Mädchen gesehen.

Slide 18 - Open question

7. Fahren wir heute zu dein_____ Mutter?

Slide 19 - Open question

8. Gestern hat d____ Frau d_____ Mann noch ein_____ Geschenk (o) gegeben.

Slide 20 - Open question