les 3

Huiswerk deze les
Doornemen paragraaf 3.2
Maken de opdrachten van deze paragraaf

Had je vragen over het huiswerk: dan heb je gemaild met mevrouw Deen
Verder hoef je de tekenopdrachten niet te maken
1 / 32
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Huiswerk deze les
Doornemen paragraaf 3.2
Maken de opdrachten van deze paragraaf

Had je vragen over het huiswerk: dan heb je gemaild met mevrouw Deen
Verder hoef je de tekenopdrachten niet te maken

Slide 1 - Slide

Leerdoelen vorige lessen:
  • ik weet wat een concrete en een abstracte markt is
  • ik weet wat betalingsbereidheid inhoudt
  • ik weet wat het consumentensurplus is
  • ik kan met een vraagfunctie rekenen
  • ik weet wanneer een vraagfunctie verschuift

Slide 2 - Slide



  • ik kan met een aanbodfunctie rekenen
  • ik weet wanneer de aanbodlijn verschuift
  • ik weet wat marktevenwicht betekent
  • ik weet wanneer er sprake is van een vraagoverschot
  • ik weet wanneer er sprake is van een aanbodoverschot

Slide 3 - Slide

Deze les


Uitleg nieuwe stof

Nakijken gemaakte werk 

Aan de slag met het huiswerk

Slide 4 - Slide

De aard van het product / dienst
  • Homogene goederen:  de  producten / diensten zijn exact hetzelfde
  • Heterogene goederen: de  producten/ diensten  verschillen van elkaar   

Slide 5 - Slide

Heterogene goederen

Homogene goederen
Tarwe
Kristal suiker
Elektriciteit
Frisdrank
Melk
Auto
Geld

Slide 6 - Drag question

0

Slide 7 - Video

Marktvormen
  1. Volkomen concurrentie
  2. Monopolie
  3. Oligopolie
  4. Monopolistische concurrentie

Slide 8 - Slide

Volkomen concurrentie
  • In een volkomen concurrentie zijn veel vragers en aanbieders. 
  • Het gaat om een homogeen product / dienst. 
  • Er is transparante informatie over de prijzen, die is bekend bij alle marktdeelnemers.
  • Toegang tot de markt is vrij.  

Slide 9 - Slide

Monopolie
  • Bij een monopolie zijn er veel vragers 
  • en is er maar één aanbieder. 
  • Logischerwijs een homogeen product / dienst.  
  • De prijs is meestal hoog, want er is geen concurrentie. 

Slide 10 - Slide

Oligopolie
  • Een oligopolie heeft veel vragers en weinig/beperkt aantal aanbieders. 
  • Veel producten die je kent zijn producten van een oligopolist. De bedrijven houden elkaar in de gaten: als de ene grote concurrent de prijs verlaagt, kan jij als bedrijf niet 200 euro duurder zijn!
  • Producten / diensten kunnen homogeen of heterogeen zijn.
  • Soms is er ook sprake van kartels tussen bedrijven.

Slide 11 - Slide

   Kartel
Doel: beperken van onderlinge concurrentie bij oligopolie door de markt te verdelen.  
Die prijs-en marktafspraken noem je een kartel.  
Dat is bij wet verboden. In Nederland en Europa gelden hoge boetes daarvoor.

Slide 12 - Slide

Monopolistische concurrentie
  • Lijkt op een volkomen concurrentie. 
  • Het aantal aanbieders is groot.
  • Hier gaat het om een heterogeen product / dienst. 
  • Marketing en reclame zijn belangrijk om een aandeel in het markt te krijgen. 

Slide 13 - Slide

Volkomen concurrentie

-Veel aanbieders
-Veel vragers
-Homogeen product

Voorbeelden:
paprikamarkt
valutamarkt

Monopolie

-Eén aanbieder
-Veel vragers
-Homogeen product


Voorbeeld:
De NS

Slide 14 - Slide

Oligopolie
-Enkele aanbieders
-Veel vragers
-Homogeen of heterogeen product
-Risico op kartelvorming

Voorbeeld:
Supermarkten, banken, vliegtuigmaatschappijen
Monopolistische concurrentie

-Veel aanbieders
-Veel vragers
-Heterogeen product

Voorbeeld: 
Kledingwinkels, Koffie zaken 

Slide 15 - Slide

Leerdoelen deze les:
  • ik kan uitleggen wat homogene goederen zijn
  • ik kan uitleggen wat heterogene goederen zijn
  • ik kan uitleggen wat een perfect werkende markt is
  • ik kan de belangrijkste verschillen tussen de verschillende marktvormen toelichten
  • ik weet wanneer er sprake is van volkomen concurrentie
  • ik weet wanneer er sprake is van een monopolie

Slide 16 - Slide

  • ik weet wanneer er sprake is van monopolistische concurrentie
  • ik weet wanneer er sprake is van oligopolie
  • ik kan verklaren wat een kartel is
  • ik weet bij welke marktvorm er sprake kan zijn van kartelvorming
  • ik weet hoe bedrijven concurreren op een oligopolistische markt

Slide 17 - Slide

Huiswerk volgende les
Doornemen paragraaf 3.3
Maken de opdrachten van deze paragraaf
Je hoeft de tekenopdrachten niet te maken!


Heb je vragen over het huiswerk: kijk deze les nog eens terug (met extra uitleg en filmpje), nog meer vragen: mail mevrouw Deen

Slide 18 - Slide

Veel vragers, veel aanbieders, homogeen product.
A
Monopolie
B
Volkomen concurrentie
C
Homogeen oligopolie
D
Monopolistische concurrentie

Slide 19 - Quiz

Hoe meer aanbieders er op een markt zijn...
A
...hoe groter de concurrentie is (en een hogere prijs voor een product).
B
...hoe kleiner de concurrentie (en een hogere prijs voor een product).
C
...hoe groter de concurrentie (en een lagere prijs voor een product).
D
...hoe kleiner de concurrentie (en een lagere prijs voor een product)

Slide 20 - Quiz

Waarom heeft Prorail (Nederlandse spoor) een monopolie in Nederland?

Slide 21 - Open question

Welke van de volgende goederen / diensten kunnen een oligopolist zijn?
A
Benzine
B
Mobiele telefoons
C
Cola
D
Vliegtuigmaatschappij

Slide 22 - Quiz

MONOPOLIE
VOLKOMEN CONCURRENTIE
MONOPOLISTISCHE CONCURRENTIE
OLIGOPOLIE
2
Aanbieders: één

Heterogeen / homogeen: beide

1
Aanbieders: veel

Heterogeen / homogeen: heterogeen


3
Aanbieders: enkele

Heterogeen / homogeen: beide

4
Aanbieders: veel

Heterogeen / homogeen: homogeen

Slide 23 - Drag question

Welk product is homogeen
A
Kaas
B
Bier
C
Wijn
D
Graan

Slide 24 - Quiz

monopolistische concurrentie betekent...
A
veel vragers, veel aanbieders, heterogeen product
B
veel vragers, veel aanbieders, homogeen product
C
veel vragers, weinig aanbieders, homogeen product
D
veel vragers, weinig aanbieders, heterogeen product

Slide 25 - Quiz

In welk marktvorm functioneert Transavia
A
Monopolie
B
Monopolistische concurrentie
C
Homogeen oligopolie
D
Heterogeen oligopolie

Slide 26 - Quiz

De kans op een kartel is bij een oligopolistische marktvorm veel groter dan bij volkomen concurrentie.
A
Juist.
B
Onjuist.

Slide 27 - Quiz

Een kartel is niet strafbaar.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 28 - Quiz

Hoe heet een product waarbij het voor de consument niet uit maakt wie het levert of van welk merk het product is?
A
Homogeen goed
B
Heterogeen goed

Slide 29 - Quiz

Het is..
A
mogelijk om de prijzen van ijssalon te vergelijken met die van andere ijswinkels. Ijs is namelijk homogeen.
B
niet mogelijk om de prijzen van ijssalon te vergelijken met die van andere ijssalons. Ijs is homogeen
C
mogelijk om prijzen van ijswinkels te vergelijken met andere ijswinkels, maar het is wel lastig: de producten zijn niet hetzelfde!
D
niet mogelijk om prijzen van ijssalons te vergelijken met andere ijssalons.

Slide 30 - Quiz

Welk product is heterogeen
A
Een Mars
B
Een volkorenbrood
C
Een flesje spa water
D
Aardappelen

Slide 31 - Quiz

Wat is een kenmerk van een monopolie
A
Veel aanbieders
B
Heterogeen product
C
Weinig aanbieders
D
Onderscheidend

Slide 32 - Quiz