woordenschat quiz restaurant woorden

woordenschat quiz restaurant woorden
1 / 21
next
Slide 1: Slide
LogopedieSpeciaal OnderwijsLeerroute 4

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

woordenschat quiz restaurant woorden

Slide 1 - Slide

Het is druk in de keuken van het restaurant. De ................ is er druk aan het werk.
A
serveerster
B
chef kok
C
directeur
D
gastvrouw

Slide 2 - Quiz

voorgerecht
Als voorgerecht maakt de chef kok een soep. 
Daar heeft hij kleine stukjes ui voor nodig. 

Slide 3 - Slide



Hij ............. de ui.

Slide 4 - Open question

Daarna ........... hij boter in de pan.
A
koelt
B
droogt
C
verhit
D
verzoekt

Slide 5 - Quiz

Als de boter heet genoeg is,
kan hij de ui er in ...............
fritten
smelten
fruiten
groenten

Slide 6 - Poll



Hij ................ ook nog bouillon toe.

Slide 7 - Open question

Daarna laat hij de soep een
half uurtje ...............
A
snijden
B
bikkelen
C
smeren
D
sudderen

Slide 8 - Quiz



Dan............ hij de soep.

Slide 9 - Open question

Als hoofdgerecht wil hij een
stuk vlees ............ op de barbecue
A
grillen
B
sudderen
C
grollen
D
koken

Slide 10 - Quiz

Bij het vlees maakt hij een salade. 
Hij bakt frietjes in de frituurpan. 

Slide 11 - Slide

Hij moet eraan denken om de frietjes goed te laten ........................ in het mandje. 
zeven
uitsmeren
uitlekken

Slide 12 - Drag question

De salade heeft de chef-kok vanmorgen al gemaakt. 
Hij heeft de salade in schaaltjes gedaan. 

Slide 13 - Slide

De schaaltjes heeft hij.......... met folie.
A
gedekt
B
afgelast
C
bedekt
D
afgedekt

Slide 14 - Quiz

Tenslotte maakt de chef-kok een nagerecht. 
Hij kiest voor een taart. 

Slide 15 - Slide

Hij moet eerst de taartvorm goed ... ..............

Slide 16 - Open question

De taart bakt hij in de ......

Slide 17 - Open question

De oven moet hij eerst goed.....
verhitten
voorverwarmen
verwarmen
bevriezen

Slide 18 - Poll

Als de taart klaar is, wil de kok hem .................. met halve druiven en toefjes slagroom.
illustreren
serveren
garneren
halveren

Slide 19 - Drag question

Hij ............... de druiven met een mes.

Slide 20 - Open question

Tenslotte kan de ober het gerecht......
A
serveren
B
garneren
C
besmeren
D
verteren

Slide 21 - Quiz