Engels Vooraf Thema 5 les 2 'Gezondheid & ziekte'

Engels Vooraf Thema 5 les 2 'Gezondheid & ziekte'
Doel:
- Ik beheers een aantal woorden die bij het thema horen.
- Ik gebruik de lidwoorden 'a' en 'an' correct.
- Ik zeg op Engels wat ik 'moet' doen. 
1 / 19
next
Slide 1: Slide
EngelsPraktijkonderwijsLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Engels Vooraf Thema 5 les 2 'Gezondheid & ziekte'
Doel:
- Ik beheers een aantal woorden die bij het thema horen.
- Ik gebruik de lidwoorden 'a' en 'an' correct.
- Ik zeg op Engels wat ik 'moet' doen. 

Slide 1 - Slide

'a'  or  'an'
Voor woorden die beginnen met een medeklinker
(zoals r,b,n,t enz.) gebruik je 'a'.
Voorbeeld: a dog, a car, a t-shirt
Voor woorden die beginnen met de klinkers 
gebruik je 'an'.
Voorbeeld: an egg, an apple, an ice-cream

Slide 2 - Slide

Attention!
Bij de klinker 'u', mag je niet zomaar een 'an' gebruiken.
Hier moet je eerst goed luisteren. Welke klank hoor je aan het begin?
Hoor je een medeklinker?                     Hoor je een klinker?
unicorn- spreek: junicorn                     uncle- spreek: ankel
university - spreek: juniversity           umbrella- spreek: ambrella
wordt het: a unicorn                                wordt het: an uncle

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Ik moet - I must
Voorbeeld: 
Ik moet douchen.                         - I must take a shower.
Ik moet eten.                                  - I must eat.
Ik moet slapen                               - I must...
Ik moet mijn tanden poetsen  - I must...
Ik moet zingen.                              - I...
Ik moet naar school.                    - I...

Slide 5 - Slide

Ik moet niet- I must not/ mustn't 
Voorbeeld:
Ik moet niet drinken.              - I must not drink/ I mustn't drink.
Ik moet niet huilen.                 - I must not cry. I mustn't cry.
Ik moet niet zingen.                - I must...
Ik moet niet zwemmen.        - I ....
Ik moet geen tanden              - I ....
poetsen.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Welke is goed?
A
an ambulance
B
an dog
C
a ambulance
D
a elephant

Slide 8 - Quiz

Welke is goed?
A
an joke
B
a back
C
an back
D
a ear

Slide 9 - Quiz

Welke is goed?
A
a apple
B
an toothbrush
C
a city
D
an bike

Slide 10 - Quiz

Welke twee zijn er goed?
A
an aunt
B
a bike
C
an bike
D
a aunt

Slide 11 - Quiz

What is
this...?
A
borstel
B
toothbrush
C
hairbrush
D
teethbrush

Slide 12 - Quiz

'Ik snap het' kun je in het engels op meer manieren zeggen. Welke zijn goed?
A
I sea
B
I understand
C
I know
D
I see

Slide 13 - Quiz

omdat
A
becouse
B
because
C
becaus
D
becuose

Slide 14 - Quiz

overal
A
anywhere
B
somewhere
C
averywhere
D
everywhere

Slide 15 - Quiz

waar?
A
anywhere
B
elswhere
C
everywhere
D
where

Slide 16 - Quiz

Wat betekent 'fever' ?
A
ziek zijn
B
thermometer
C
misselijk
D
koorts

Slide 17 - Quiz

Wat betekent:'appointment'?
A
medicijnen
B
afspraak
C
fysiotherapie
D
tandarts

Slide 18 - Quiz

Vertaal: "buik, keel, hoofd en been
A
Head, buik, been en leg
B
Leg, throat, buik en been
C
Head, belly, been en throat
D
Belly, throat, head and leg

Slide 19 - Quiz