Basis 1

• Engels

Have got or has got

Have got: I/you/we/they

Has got: he/she/it

My best friend ......... a new bike.

My sister .......... tickets for the concert on Saturday.

You ....... a nice room.

I ........ a lot of homework to do.

You ........ a test next week.

My cat ....... a new toy to play with.

Duurvorm tegenwoordige tijd

Wanneer gebruik je de duurvorm van de tegenwoordige tijd?

1. Om te zeggen dat iets nu aan de gang is
2. Om te zeggen dat iets in het verleden is gebeurd
3. Om te zeggen dat iets gaat gebeuren

Hoe maak je de duurvorm van de tegenwoordige tijd?

am/is/are   werkwoord + ing

I .......... a song right now. (sing)

The dog ........ at the moment. (sleep)

Megan ......... at the moment. (do)

James .......... for his test next week. (learn)

Kate .......... the weather. (enjoy)

You ...... an assignment right now.