Les 7.2 12 mei

• Engels
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Welcome h3p!

1. Put your phone in the phonebag

2. Take your book and notebook out

3. Put your pencil case on your table. 

Today

• Check homework exercises

• Listening exercise

• Work on homework exercises

• Short recap grammar: relative pronouns

Check homework

GB page 22

Exercise 2

Check homework

page 98-110

Exercise 2, 3, 4

Exercise 11, 12, 13

Listening

page 118

Exercise 22

• Lees eerst alle vragen door
  
• Maak de opdrachten.
• Antwoorden nakijken.

Please take

your notebook in

front of you

Relative pronouns

who
 

which
 

that

persoon  

dier, ding

  

persoon, dier, ding

Na een komma gebruik je nooit 'that'

(betrekkelijke voornaamwoorden)

Relative pronouns

• Verbindt twee zinsdelen aan elkaar
• Verwijst terug naar een eerder genoemd woord

Martin, who was slightly injured, played tennis with Sophie.

Noa sold her phone, which was old and damaged.

Relative pronouns

Je kunt een betrekkelijk voornaamwoord weglaten (Ø) als:

• het gaat om who / which / that
• het niet het onderwerp van de bijzin in
• er een voornaamwoord achter staat

The flowers which he gave me were beautiful.

The flowers he gave me were beautiful.

Relative pronouns

whose

when
 

where

whom

wiens

tijd

  

plaats

persoon (als lv of mv)

Do the exercises

Work on exercises

Finished?

- Study: Vocabulary unit 6 & 7

Do: Exercise 6 (page 103)

Do: Exercise 1 (GB page 22)