Stijl les 1

Welkom
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 13 slides, with text slides.

Items in this lesson

Welkom

Slide 1 - Slide

Planning

Opwarmertje
Uitleg
Studiemeter Stijl 3F 

Leerdoelen

De student weet wanneer hij zij/hen/hun gebruikt in een zin. 



Slide 2 - Slide

Hun hebben een auto gekocht.
Zij hebben een auto gekocht.

Slide 3 - Slide

Hun hebben die boeken niet bij zich.
Zij hebben die boeken niet bij zich.

Slide 4 - Slide

Mevrouw Jonkers wil hun niet helpen bij die moeilijke som
Mevrouw Jonkers wil hen niet helpen bij die moeilijke som

Slide 5 - Slide

Dat hebben zij nooit in zo'n korte tijd kunnen doen.
Dat hebben hun nooit in zo'n korte tijd kunnen doen.

Slide 6 - Slide

Zij’ gebruik je als onderwerp.
Voorbeeld: Zij hebben een auto gekocht.

Hun’ gebruik je in twee gevallen.
1. Als bezittelijk voornaamwoord.
Voorbeeld: Gisteren hebben de buren hun auto verkocht.
2. Als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel.
Voorbeeld: Hij heeft hun straf gegeven.‘

Slide 7 - Slide

'Hen' gebruik je in twee gevallen.
1. Als lijdend voorwerp.
Voorbeeld: Ik zie hen daar lopen.
2. Na een voorzetsel.
Voorbeeld: Ik heb de bal aan hen gegeven.

Slide 8 - Slide

Studiemeter Stijl
Via Starttaal Online 3F
Zij/hun/hen

Slide 9 - Slide

Volgende les ...
Leesboek/krantenartikel/tijdschrift/blog
Werkboek
Handboek

Slide 10 - Slide

dat / wat
Dat’ gebruik je wanneer je verwijst naar onzijdige woorden.

Voorbeeld: Het huis dat daar staat.

Slide 11 - Slide

Wat’ gebruik je:
- bij een overtreffende trap;

- wanneer je terugverwijst naar de hele zin;

- wanneer je verwijst naar een onbepaald voornaamwoord.
Voorbeelden:
Het mooiste wat ik ooit gezien heb. 
Rick heeft de wedstrijd verloren, wat hij heel vervelend vindt. 
Alles wat net gebeurd is, zou niet mogen gebeuren. 

Slide 12 - Slide

Waarmee’ gebruik je als je verwijst naar dingen.

Voorbeeld:
Het racket waarmee ik tegen de bal geslagen heb. (ding)

Met wie’ gebruik je als je verwijst naar personen.

Voorbeeld: 
Het meisje met wie ik naar het feest ga. (persoon)

Slide 13 - Slide