Workshop TOS

Verdieping TOS/ Taalachterstand
Woordenschat
Workshop
Taal ontwikkelingsstoornis
1 / 33
next
Slide 1: Slide
WelzijnMBOStudiejaar 3,4

This lesson contains 33 slides, with text slides and 10 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Verdieping TOS/ Taalachterstand
Woordenschat
Workshop
Taal ontwikkelingsstoornis

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Wie is mijn client met een TOS?
Vul op de volgende website de gegevens in voor jouw client. 

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Slide 3 - Link

This item has no instructions

Tips
Noteer de tips je hebt gekregen?
Wat zie je terug in de praktijk?
Zou je iets mee kunnen nemen naar de praktijk?

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Slide 5 - Video

This item has no instructions

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Het gaat om een Taalontwikkelingsstoornis (TOS) wanneer er sprake is van één of meer van de
volgende stoornissen:

1) het kind heeft een stoornis in de taalproductie. Het niveau van het taalvermogen ligt
substantieel en kwantificeerbaar onder het niveau wat gezien de leeftijd verwacht mag worden.
2) het kind heeft een stoornis in het taalbegrip. Het niveau van het taalvermogen ligt substantieel en kwantificeerbaar onder het niveau wat gezien de leeftijd verwacht mag worn.
3) het kind heeft een stoornis in de spraakklankontwikkeling (articulatie, fonologie,
spraakontwikkelingsdyspraxie). De productie van de spraakklanken verloopt niet zoals kan
worden verwacht op basis van de leeftijd en het ontwikkelingsstadium van het kind.
4) het kind heeft een sociaal (pragmatische) communicatiestoornis. Door dit taalprobleem loopt dit kind vast in het sociale gebruik van de non-verbale en verbale communicatie.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Slide 10 - Video

This item has no instructions

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Slide 12 - Video

This item has no instructions

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Slide 14 - Video

This item has no instructions

🗣️ 1. Productie (spreken/uitdrukken van taal)

Wat zie je;
  • Een client die stil blijft omdat hij niet weet hoe hij moet beginnen.
  • Een client die vaak zegt “dinges” of “die daar”

Wat is het?
Moeite met het vinden van woorden, het vormen van goede zinnen of het correct uitspreken van klanken.
Voorbeelden:
  • Een kind zegt: “Ik koek eten… nu!” i.p.v. “Ik wil nu een koekje eten.”
  • Moeite met grammatica: “Hij loopte naar huis” of “Zij hebten boek gepakt.”
  • Woordvindingsproblemen: lange pauzes, omslachtig praten (“die… uhm… dat ding, weet je wel…”).
  • Klankversimpeling: “tat” i.p.v. “kat” of “toel” i.p.v. “stoel”.

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

🙋‍♀️ 2. Communicatieve zelfredzaamheid


Wat zie je:

  • Een client die niet goed weet wat te zeggen als hij iets is vergeten.
  • Iemand die niet kan aangeven dat hij iets niet begrijpt.

Wat is het?
De vaardigheid om jezelf met taal te redden in alledaagse situaties. 
Voorbeelden;
  • Niet goed kunnen uitleggen wat er is gebeurd (“Boem… en toen au… hij boos.”).
  • Moeite met hulp vragen (“Mag ik… eh… dat… jij weet wel.”).
  • Onvoldoende begrijpen van instructies zoals “pak je spullen en kom zitten in de kring”.
  • Niet kunnen bellen om een afspraak te maken of zich voorstellen aan een onbekende.



Slide 16 - Slide

This item has no instructions

🧠 3. Pragmatiek (gebruik van taal in sociale context)

Wat zie je :
  • Een leerling die steeds doorpraat zonder op reacties te letten.
  • Niet begrijpen van grapjes, ironie of gezichtsuitdrukkingen.
  • Moeite met het beginnen of afsluiten van een gesprek.
Wat is het?
Hoe je taal gebruikt in gesprek met anderen: beurt nemen, lichaamstaal, rekening houden met je gesprekspartner.

Voorbeelden:
  • Niet begrijpen wanneer je moet luisteren of praten (valt mensen in de rede).
  • Ongepast taalgebruik: bijvoorbeeld heel direct of grof zonder het te bedoelen.
  • Geen oogcontact maken of juist te intens.
  • Niet goed kunnen inschatten wat een ander weet of denkt (theorie of mind).

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Slide 18 - Video

This item has no instructions

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Taalspel


Laat studenten een korte instructie volgen die in onlogische of verwarrende zinnen is geformuleerd.

Voorbeeld: “Pak de grijze kromme dingen en plaats ze links van de niet-vallende dingen.”

Slide 20 - Slide

Voorbeelden van onlogische of verwarrende instructies:
"Kies iets dat bijna hetzelfde is als wat je nog niet zag, maar dan sneller."

"Plaats het ding waar je iets mee doet naast het wat-niet-iets-doet."

"Neem het ding dat eruitziet als iets anders, maar niet helemaal."
"Zet het platte ding onder het ding waar je niks mee doet, maar alleen als het niet blauw is."

"Doe de buigbare dingen naast de dingen die geen geluid maken, tenzij het maandag is."

"Pak wat je denkt dat klopt en leg het links van het datgene dat je eerder zag, maar dan andersom."

"Druk op het niet-ronde ding, totdat het voelt alsof het klaar is."

"Leg het ding dat je niet mag gebruiken op de plek waar het soms wel mag."

"Kies twee van de niet-gelijke dingen, behalve als je denkt dat ze misschien wel gelijk zijn."

"Plaats het kromme object op de plek waar recht normaal hoort te zijn."

"Neem iets stevigs dat niet te slap is en geef het aan wie er het minst logisch uitziet."

"Doe wat je denkt dat goed is, tenzij iemand anders iets anders doet."

"Pak een ding dat past bij het ding waarvan je denkt dat het er niet bij hoort."


Verkeerde zinsbouw of grammaticale fouten (TOS-simulatie)
"Je moet zetten blokje blauw op naast van ding dat bij daar is."

"Doe de groot rode niet zoals gisteren maken."

"Plaats dat, wat je niet pak, toch ook weer terug niet."

"Pak je wat moeten dan is niet vallen maar ook weer wel doen."

"Leg neer waar je niet weet waar is, maar toch wel ergens."

Slide 21 - Slide

This item has no instructions



"Bouw een toren van dingen die geen toren willen zijn."

"Laat de dingen die blijven liggen juist vallen, behalve als ze dat al deden."

"Teken met de kleur die voelt als lawaai."

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Slide 23 - Video

This item has no instructions

Slide 24 - Video

This item has no instructions

Slide 25 - Video

This item has no instructions

Slide 26 - Video

This item has no instructions

Woordvindingsspel
Je kijkt ermee hoe laat het is… het zit om je arm…”
Daar doe je dingen in… als je naar school gaat… met ritsen… op je rug…”

Slide 27 - Slide

“Je doet het op je hoofd als het koud is… het is zacht… van wol…”
→ Muts

“Je kijkt ermee hoe laat het is… het zit om je arm…”
→ Horloge

“Het is iets wat je eet als je haast hebt… vaak in een zakje… zout of zoet…”
→ Snack / Chips / Koekje (meerdere antwoorden mogelijk = leuk!)

“Daar doe je dingen in… als je naar school gaat… met ritsen… op je rug…”
→ Rugtas

“Je gebruikt het als je iets wilt wissen… meestal roze… klein…”
→ Gum

“Het staat in de kamer… je kunt erop zitten… met poten…”
→ Stoel

“Je kijkt erin om jezelf te zien… hangt soms in de badkamer…”
→ Spiegel

“Je doet het open en dicht… en dan kom je ergens in of uit…”
→ Deur

“Je gebruikt het als je nat bent… groot stuk stof… in de badkamer…”
→ Handdoek

“Je doet het op je voeten… het is zacht en warm… meestal binnen…”
→ Pantoffels / Sloffen


Bij kinderen met TOS  is er iets mis in de hersenen met het aangeboren vermogen om een taal te leren
Kinderen met een taalachterstand kunnen door meer taalaanbod  hun achterstand vaak weer inhalen
Dezelfde lesaanpak bij TOS leerlingen en leerlingen met een taalachterstand

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

0

Slide 29 - Video

This item has no instructions

Vragen?

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Slide 31 - Link

This item has no instructions

Slide 32 - Link

This item has no instructions

Slide 33 - Link

This item has no instructions