TH6 Voortplanting bij planten en dieren (Herhaling)

Hoi!
- ga lekker zitten
- pak je boek, schrift, pen en laptop
- wacht rustig tot ik de les begin
1 / 52
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 1

This lesson contains 52 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Hoi!
- ga lekker zitten
- pak je boek, schrift, pen en laptop
- wacht rustig tot ik de les begin

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

wat gaan we doen vandaag?
- quiz (oefenen) thema 5 en 6
- voorbereiden op de toets
- afsluiting

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

aan het einde van les: 
- heb je een start gemaakt met het leren voor de toets. 

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Herhaling Thema 5 en 6
Waarneming, gedrag en regeling
Voortplanting bij planten en dieren

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Soorten prikkels
Inwendige prikkels zijn prikkels die in je lichaam ontstaan.

Uitwendige prikkels zijn prikkels die buiten je lichaam ontstaan.


Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Gedrag ontstaat door prikkels. Wat is een prikkel?
A
Iets wat je ruikt, proeft, ziet of hoort
B
alles wat een mens doet
C
een handeling
D
een verandering van gedrag

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Welke prikkel wordt hier waargenomen?
A
licht
B
geurstoffen
C
geluid
D
smaakstoffen

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Functies zenuwstelsel
  • impulsen verwerken die van de zintuigen afkomen
  • werking regelen van spieren en klieren ( bv speeksel maken door speekselklieren)

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Reageren op je omgeving
In stappen:
1. Prikkels opvangen 
(zintuigen)
2. Zintuigcel maakt impuls
3. Impuls --> hersenen (bewustwording)
4. Impuls hersenen --> spier 
(reactie)

Slide 9 - Slide

Voordat je kunt reageren op je omgeving moet je eerst een aantal stappen doorlopen:
1. Weten wat je omgeving is/wat er in gebeurt. Dat doe je door …. je zintuigen te gebruiken. --> prikkels waarnemen
2. Zintuig stuurt signaal naar hersenen
3. Hersenen stuurt een signaal naar spieren hoe ze erop moeten reageren.

Nu per stap uitzoeken hoe dat precies werkt
Wat is de route die de impuls aflegt?
A
Zintuigen > impulsen > ruggenmerg > zenuwen hersenen
B
Zintuigen > impulsen > ruggenmerg > hersenen
C
Zintuigen > hersenen > zenuwen
D
Zintuigen > impulsen > zenuwen > ruggenmerg > hersenen elholte > Hersenen > gehoorzenuw

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Observatie & Interpretatie
Observatie: Feitelijk gedrag dat je waarneemt. 


Interpretatie: Wat jij denkt dat dit gedrag betekent. 

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Is het een interpretatie of een observatie?
De kat is moe.
A
Interpretatie
B
Observatie

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Gedrag van mensen
Waarden en normen
Waarden --> 
zijn de dingen die mensen belangrijk vinden in het leven.
(respect, eerlijkheid,  rechtvaardigheid, vrijheid)
Normen --> zijn gedragsregels waarvan veel mensen vinden dat je je eraan moet houden. 
Norm = je mag niet stelen, Waarde = eerlijkheid 

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Licht en het oog
Het licht komt via de pupil je oog binnen.
De pupil is een opening in de iris.

Het netvlies is gevoelig voor licht.

De lens zorgt voor een scherp beeld.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Bijziend & verziend
Bijziend: ziet dichtbij scherp
  • Holle lenzen in de bril

Verziend: ziet in de verte scherp
  • Bolle lenzen in de bril

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Bijziend of verziend?
A
bijziend
B
verziend

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Verziend en bijziend
A
Verziend: ver af scherp en dichtbij onscherp
B
Bijziend: veraf scherp en dichtbij onscherp
C
Verziend: veraf onscherp en dichtbij scherp
D
Bijziend: veraf onscherp en dichtbij scherp

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

pupilreflex
Bij weinig licht worden de pupillen groter


Bij veel licht worden de pupillen kleiner

Slide 18 - Slide

uitleg
Leer de onderdelen en functies van de huid!

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Tot in welke huidlaag moet een tatoeëer naald gaan, om de inkt in te brengen?
A
Opperhuid
B
Hoornlaag
C
Lederhuid
D
Kiemlaag

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Onderdelen van het oor 
Wat is de route van een trilling

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Hoe lopen de trillingen door het oor?
A
Gehoorgang - gehoorbeentjes - trommelvlies - slakkenhuis
B
Gehoorgang - trommelvlies - slakkenhuis - gehoorbeentjes
C
Gehoorgang - trommelvlies - gehoorbeentjes - slakkenhuis
D
Gehoorgang - slakkenhuis - gehoorbeentjes - trommelvlies

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Thema 6
Geef aan of de volgende stellingen juist of onjuist zijn.


Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Een stamper is een vrouwelijk voortplantingsorgaan van een bloem.
A
juist
B
onjuist

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Insectenbloemen maken meer stuifmeelkorrels dan windbloemen.
A
juist
B
onjuist

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Nummer 3 geeft een mannelijk voortplantingsorgaan aan.
A
juist
B
onjuist

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Op de plaatsen 1 en 2 kunnen zich stuifmeelkorrels bevinden.
A
juist
B
onjuist

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Op plaats 3 kan bevruchting plaatsvinden.
A
juist
B
onjuist

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Uit een vruchtbeginsel ontstaat een bevruchte eicel.
A
juist
B
onjuist

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

In één vruchtbeginsel kan maar één keer bevruchting plaatsvinden
A
juist
B
onjuist

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Deel B
Beantwoord de volgende open vragen.


Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Welke delen van een bloem zijn de
mannelijke voortplantingsorganen?

Slide 32 - Open question

This item has no instructions

Hoeveel vruchtbeginsels zijn er
in de afbeelding getekend?
(typ alleen het getal)

Slide 33 - Open question

This item has no instructions

Hoeveel zaadbeginsels zijn er in
de afbeelding getekend?
(typ alleen het getal)

Slide 34 - Open question

This item has no instructions

Wat is de functie van deel 4?

Slide 35 - Open question

This item has no instructions

Deel C
Beantwoord de volgende meerkeuzevragen.
Kies steeds het beste antwoord.

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Is deel 3 groen of opvallend gekleurd?
A
groen gekleurd
B
opvallend gekleurd

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions

Is deze bloem een windbloem of een insectenbloem?
A
windbloem
B
insectenbloem

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions

Wordt in deze bloem nectar gemaakt?
A
ja
B
nee

Slide 39 - Quiz

This item has no instructions

Bij welke bloemen zijn de stempels het grootst, bij windbloemen of bij insectenbloemen?
A
windbloemen
B
insectenbloemen

Slide 40 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de functie van deel P
in de afbeelding?
A
Het vormen van eicellen.
B
Het vormen van stuifmeelkorrels.
C
Het aanlokken van insecten.
D
Het beschermen van de bloem in de knop.

Slide 41 - Quiz

This item has no instructions

In de afbeelding gaat stuifmeel van de ene
bloem naar de andere bloem.
Bij welke pijl(en) is er sprake van bestuiving?

A
1, 2 en 3
B
1 en 2
C
alleen 1
D
2 en 3

Slide 42 - Quiz

This item has no instructions

Bij welke bloemen zijn de kroonbladeren
meestal groen?
A
Alleen bij insectenbloemen.
B
Alleen bij windbloemen.
C
Zowel bij insectenbloemen als windbloemen.

Slide 43 - Quiz

This item has no instructions

Drie gebeurtenissen zijn:
1 De top van een stuifmeelbuis barst open.
2 Er vindt bestuiving plaats.
3 Er groeit een stuifmeelbuis uit een stuifmeelkorrel.
Wat is de juiste volgorde van deze gebeurtenissen?
A
1-2-3
B
2-1-3
C
2-3-1
D
3-1-2

Slide 44 - Quiz

This item has no instructions

Een bepaalde bloem bevat veel zaadbeginsels. In een van de zaadbeginsels bevindt zich een bevruchte eicel.

Heeft in deze bloem bestuiving plaatsgevonden?
En heeft in deze bloem bevruchting plaatsgevonden?

A
zowel bestuiving als bevruchting
B
alleen bestuiving
C
alleen bevruchting
D
geen bestuiving en geen bevruchting

Slide 45 - Quiz

This item has no instructions

Een bepaalde bloem bevat veel zaadbeginsels. In een van de zaadbeginsels bevindt zich een bevruchte eicel.

Wat ontstaat er uit de bevruchte eicel?

A
een kiem
B
een vrucht
C
een zaad

Slide 46 - Quiz

This item has no instructions

Kroonbladeren
Kelkbladeren
Meeldraad
Stamper

Slide 47 - Drag question

This item has no instructions

Deel D
op welke manier zijn de zaden verspreid? 

Slide 48 - Slide

This item has no instructions

De vruchten hebben haakjes.
A
door de plant zelf
B
door de wind
C
door dieren

Slide 49 - Quiz

This item has no instructions

De vruchten zijn kleverig
A
door de plant zelf
B
door de wind
C
door dieren

Slide 50 - Quiz

This item has no instructions

de vruchten hebben een vleugel
A
door dieren
B
door de plant zelf
C
door de wind

Slide 51 - Quiz

This item has no instructions

Slide 52 - Slide

This item has no instructions