Quiz H 2

Quiz Hoofdstuk 2
1 / 21
next
Slide 1: Slide
economieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Quiz Hoofdstuk 2

Slide 1 - Slide

Je ruilt een goed of dienst tegen iets anders zonder geld te gebruiken.
A
directe ruil
B
indirecte ruil

Slide 2 - Quiz

Het bedrag dat je rekening staat.
A
Bankrekening
B
Saldo
C
Bedrag
D
Rekening

Slide 3 - Quiz

Ruil waarbij je geld als ruilmiddel gebruikt. Je koopt dus iets.
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil

Slide 4 - Quiz

Geld dat je overhoudt geef je niet uit, maar bewaar je voor later.
A
Sparen
B
Lenen
C
Aflossen
D
Consumeren

Slide 5 - Quiz

Wat is geen functie van geld.
A
Rekenmiddel
B
Leenmiddel
C
Spaarmiddel
D
Ruilmiddel

Slide 6 - Quiz

Geld gebruiken dat van een ander is.
A
Sparen
B
Lenen

Slide 7 - Quiz

Je gebruikt geld op drie manieren. ​
Dat noem je geldfuncties. Je gebruikt geld: als........... wanneer je geld bewaart om het later uit te geven
A
ruilmiddel
B
rekenmiddel
C
spaarmiddel

Slide 8 - Quiz

Wat is rente? (lenen)
A
Een vergoeding omdat je geld van de bank leent
B
Een extra lening
C
Meer geld dat je ter beschikking hebt
D
Een bedrag dat je moet aflossen

Slide 9 - Quiz

Het bedrag dat je betaalt voor een verzekering.
A
Premie
B
Polis
C
Polisvoorwaarden
D
Verzekering

Slide 10 - Quiz

Hoe noem je een deel van de schade die je zelf moet betalen, omdat die niet wordt vergoed door de verzekeraar.
A
Premie
B
Eigen risico
C
Eigen verzekering
D
Kosten

Slide 11 - Quiz

Een ..... sluit je af als je kans hebt op schade en je wilt dat die schade vergoed wordt door de verzekeraar.

Slide 12 - Open question

Betalen via internet, met je bankpas of met je telefoon.
A
digi betalen
B
sociaal betalen
C
elektronisch betalen

Slide 13 - Quiz

Mustafa is aan het sparen voor een scooter. Hij zet al het geld dat hij kan missen op een spaarrekening bij de bank, zodat het geld sneller aangroeit.
Welke twee redenen van sparen heeft Hakim?
A
sparen uit voorzorg en sparen voor een doel
B
Sparen voor de rente en sparen voor een doel
C
Sparen voor de rente en sparen uit voorzorg

Slide 14 - Quiz

Lina zegt: “Van mijn geld heb ik een nieuwe trui gekocht”. Welke functie van geld is hier van toepassing?

A
Rekenmiddel
B
Spaarmiddel
C
Ruilmiddel

Slide 15 - Quiz

Juist of onjuist.
Het maandbedrag bij een lening bestaat uit rente en aflossing.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quiz

Juist of Onjuist
Als je minderjarig bent, mag je geld bij de bank lenen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 17 - Quiz

Hoe noem je het terugbetalen van geleend geld?
A
rente
B
krediet
C
aflossen

Slide 18 - Quiz

Wat is een ander woord voor lenen.
A
krediet
B
reserveren
C
sparen

Slide 19 - Quiz

Als je iets koopt, betaal je met geld. Eigenlijk ruil je dan jouw geld voor goederen of diensten. Geld is daarom een ruilmiddel. Als je geld gebruikt bij het ruilen, heet dat directe ruil / indirecte ruil.


A
directe ruil
B
indirecte ruil

Slide 20 - Quiz

De ouders van Huseyin willen een nieuwe keuken. Omdat ze niet genoeg spaargeld hebben, lenen ze bij de bank € 6.000. Ze spreken af dat ze het geld in 36 maanden terugbetalen.
Bereken welk bedrag ze in totaal moeten terugbetalen.

Slide 21 - Open question