Formuleren

Formuleren
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Formuleren

Slide 1 - Slide

Planning
  • Plattegrond
  • Invulling periode 3
  • Leerdoelen
  • Voorlezen
  • Toets bespreken
  • Huiswerk bespreken
  • Formuleren

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
  • Ik herken spelfouten in een tekst en kan deze fouten verbeteren.
  • Ik weet wanneer ik de juiste trap van vergelijking moet gebruiken.
  • Ik weet het verschil tussen de stellende, vergrotende en overtreffende trap van vergelijking.
  • Ik ken het verschil tussen als en dan na de stellende trap.
  • Ik kan het juiste verwijswoord kiezen na zelfstandige naamwoorden, personen en zinnen.

Slide 3 - Slide

Voorlezen
  • Thomas
  • Jasper
  • Rosa
  • Marit

Slide 4 - Slide

Toets bespreken

Slide 5 - Slide

Huiswerk bespreken
Opdracht 11 t/m 18

Slide 6 - Slide

Geef een voorbeeld van de trappen van vergelijking.

Slide 7 - Open question

Wat is de juiste volgorde van de drie trappen van vergelijking?
A
stellend - overtreffend - vergrotend
B
vergrotend - overtreffend - stellend
C
overtreffend - vergrotend - stellend
D
stellend - vergrotend - overtreffend

Slide 8 - Quiz

Ik heb de toets beter gemaakt ... ... .
A
als hem
B
als hij
C
dan hem
D
dan hij

Slide 9 - Quiz

Ik heb net zo goed geleerd ... ... .
A
als hem
B
als hij
C
dan hem
D
dan hij

Slide 10 - Quiz

Noteer de trappen van vergelijking van het woord 
 'traag'.
1
2
3
 traag
trager
traagst

Slide 11 - Drag question

De trappen van vergelijking:
dwaas-dwazer-...
A
dwaasts
B
dwazerst
C
dwaast

Slide 12 - Quiz

Welke verwijswoorden gebruik je bij de-woorden?
die
dit 
deze
dat
de-woorden

Slide 13 - Drag question

Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
dit
die
deze
dat
het-woorden

Slide 14 - Drag question

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Onno krijgt een vreemd mailtje binnen.

_________ denkt dat  ________ spam is.
deze
die
hij
zij
het
ze

Slide 15 - Drag question

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Twan heeft een bijbaantje voor twee uurtjes,

 ________  vindt    ________ erg leuk.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 16 - Drag question

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Het drumstel is van Davids vader, 

maar ________ gebruikt ________ niet meer.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 17 - Drag question

Slide 18 - Video

Aan de slag/huiswerk
Maak opdracht 19 t/m 28
Klaar? Juf Melis

Slide 19 - Slide

Leerdoelen
  • Ik herken spelfouten in een tekst en kan deze fouten verbeteren.
  • Ik weet wanneer ik de juiste trap van vergelijking moet gebruiken.
  • Ik weet het verschil tussen de stellende, vergrotende en overtreffende trap van vergelijking.
  • Ik ken het verschil tussen als en dan na de stellende trap.
  • Ik kan het juiste verwijswoord kiezen na zelfstandige naamwoorden, personen en zinnen.

Slide 20 - Slide