Persoonsvorm en onderwerp

De persoonsvorm en het onderwerp
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

De persoonsvorm en het onderwerp

Slide 1 - Slide

Lesdoel
  •  Aan het eind van deze les kunnen jullie de persoonsvorm en het onderwerp in een zin herkennen.

Slide 2 - Slide

Wat weten jullie over de persoonsvorm, het gezegde en het onderwerp?

Slide 3 - Open question

De persoonsvorm
De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
De persoonsvorm kun je op twee manieren vinden:
  1. Door de zin van tijd te veranderen (van tegenwoordige tijd naar verleden tijd of andersom). 
  2. Door het onderwerp van de zin in enkelvoud of meervoud te zetten. De persoonsvorm verandert dan automatisch ook naar enkelvoud of meervoud.

    Slide 4 - Slide

    Voorbeelden
    Hij fiets naar school/ Hij fietste naar school (zin in een andere tijd zetten - Van TT naar VT).

    Amber heeft een nieuwe auto gekocht/ Amber en Mayra hebben een nieuwe auto gekocht (Onderwerp in enkelvoud of meervoud zetten)

    Slide 5 - Slide

    Kijk naar de onderstaande zinnen
    1.  .......... heeft zijn horloge gekocht.
    2. .......... maakte zijn huiswerk weer niet.
    3. .......... loopt met zijn hond door het bos.

    Dit zijn gekke zinnen. Wat ontbreekt in deze zinnen?

    Slide 6 - Slide

    Het onderwerp
    In de zinnen op de vorige slide ontbrak het onderwerp.

    Iets of iemand doet iets in de zin. Dit wordt het onderwerp genoemd.
    Het onderwerp is dus een mens, dier of ding.

    Hoe vind je het onderwerp:
    Wie/Wat + persoonsvorm + gezegde= onderwerp van de zin.

    Voorbeeld:
    Deze docent heeft een nieuwe horloge gekocht.
    Wie heeft gekocht?  Deze docent = het onderwerp.




    Slide 7 - Slide

    Let op!
    Soms kan het onderwerp van een zin meerdere woorden bevatten.

    Voorbeeld:
    Een grote groep reizigers stond te wachten.

    Wie/Wat stond te wachten?
    Een grote groep reizigers= het onderwerp!

    Slide 8 - Slide

    Wat is de persoonsvorm in deze zin?
    Wegens de sneeuw zijn veel rijexamens afgelast.
    A
    zijn
    B
    zijn afgelast
    C
    afgelast
    D
    zijn veel afgelast

    Slide 9 - Quiz

    Wat is het onderwerp in deze zin?
    Volgende week zal de docent de resultaten van de toets kenbaar maken.
    A
    Volgende week
    B
    de toets
    C
    de docent
    D
    de resultaten

    Slide 10 - Quiz