In de zinnen op de vorige slide ontbrak het onderwerp.
Iets of iemand doet iets in de zin. Dit wordt het onderwerp genoemd.
Het onderwerp is dus een mens, dier of ding.
Hoe vind je het onderwerp:
Wie/Wat + persoonsvorm + gezegde= onderwerp van de zin.
Voorbeeld:
Deze docent heeft een nieuwe horloge gekocht.
Wie heeft gekocht? Deze docent = het onderwerp.