Bijvoeglijk naamwoord ( bron D)

Plattegrond 
1 / 38
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Plattegrond 

Slide 1 - Slide

Bonjour tout le monde 
Programme:
1. On révise bron C : ph.clés
2. Grammaire: het bijvoegelijk naamwoord
3. SO chapitre 2: 12 décembre

Slide 2 - Slide

Répète les phrases-clés C : jeu de rôle

Slide 3 - Slide

1. Tu as des frères ou des soeurs ?
2. Comment elle s'appelle ? 
3. Elle est sympa?

4. Qu'est- ce que vous aimez faire ?
6. Tu as un animal?


1. Oui/ Non ( geef eigen antwoord)
2. Hij/ Zij heet ....
3. Il/ elle est ( schattig)
Nee, hij /zij is vervelend
4. Wij vinden het leuk om tv-kijken.
6. Ja , ik heb een kat en een vis.
 Mijn dier heet Nemo en hij is heel oud.

Slide 4 - Slide

D: Grammaire et écrire
Leerdoel
Aan het eind van deze paragraaf :
1. Kan je iemand beschrijven.
2. kan je de plaats en de vorm van het  het bijvoeglijk naamwoord gebruiken.

Slide 5 - Slide

Wat is een bijvoeglijk naamwoord eigenlijk?

Slide 6 - Mind map

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Het boek.
Het dikke boek.
Het leuke boek.
Het mooie, rode boek.

Slide 7 - Slide

In welke zin staat een bijvoeglijk naamwoord?
A
Zij heeft echt een mooie auto!
B
Mijn vader werkt graag.
C
Wat loop jij snel!
D
Wil jij iets vragen?

Slide 8 - Quiz

In welke zin staat een bijvoeglijk naamwoord?
A
Je suis une fille hollandaise.
B
Ma mère adore les fleurs.
C
Demain, nous allons faire du shopping.
D
J'ai oublié mes livres.

Slide 9 - Quiz

Exercice!
"Nous avons une grande maison avec un très grand jardin."

1) Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden in deze zin?
2) Wat valt je op aan de bijvoeglijke naamwoorden?

Slide 10 - Slide

Exercice!
"Nous avons une grande maison avec un grand jardin."

1) Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden in deze zin?
2) Wat valt je op aan de bijvoeglijke naamwoorden?

Slide 11 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord past zich aan het zelfstandig naamwoord aan in het Frans!
Wat valt je op als je de onderstaande zinnen vergelijkt?

1) J'ai un T-shirt noir.
2) J'ai une robe noire.
3) J'ai deux T-shirts noirs.
4) J'ai deux robes noires.

Slide 12 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord past zich aan het zelfstandig naamwoord aan in het Frans
Wat valt je op als je de onderstaande zinnen vergelijkt?

1) J'ai un T-shirt noir. (= mannelijk ev.)
2) J'ai deux T-shirts noirs. (= mannelijk mv.)
3) J'ai une robe noire. (= vrouwelijk ev.
4) J'ai deux robes noires. (= vrouwelijk mv.)

Slide 13 - Slide

Samenvatting!
Mannelijk
(le / un / mon)
Vrouwelijk
(la / une / ma)
Enkelvoud
-
+e
Meervoud
+s
+es

Slide 14 - Slide

Ecris le bon adjectif:
1. J'ai un (petit) lapin.
2. Il a des pantalons (noir)

Slide 15 - Open question

Ecris le bon adjectif:
1. Il a acheté une chaise (brun)
2. Il aime les ( grand) voitures.

Slide 16 - Open question

Welke zin is grammaticaal correct?
A
J'ai une copine français.
B
Mon père a un vélo grises.
C
Nous avons une grands maison.
D
Elle a une petite soeur.

Slide 17 - Quiz

Uitzonderingen! 
mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
meervoud
enkelvoud
meervoud
goed
mooi
nieuw
oud

Slide 18 - Slide

Uitzonderingen! 
mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
meervoud
enkelvoud
meervoud
goed
bon
bons
bonne
bonnes
mooi
nieuw
oud

Slide 19 - Slide

Uitzonderingen! 
mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
meervoud
enkelvoud
meervoud
goed
bon
bons
bonne
bonnes
mooi
beau
beaux
belle
belles
nieuw
oud

Slide 20 - Slide

Uitzonderingen! 
mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
meervoud
enkelvoud
meervoud
goed
bon
bons
bonne
bonnes
mooi
beau
beaux
belle
belles
nieuw
nouveau
nouveaux
nouvelle
nouvelles
oud

Slide 21 - Slide

Uitzonderingen! 
mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
meervoud
enkelvoud
meervoud
goed
bon
bons
bonne
bonnes
mooi
beau
beaux
belle
belles
nieuw
nouveau
nouveaux
nouvelle
nouvelles
oud
vieux
vieux
vieille
vieilles

Slide 22 - Slide

Welke zin is grammaticaal correct?
A
Nous avons une beau maison.
B
J'ai une belle voiture.
C
Il est un beaux garçon.
D
Ils ont un belle jardin.

Slide 23 - Quiz

Zet het bijvoeglijk naamwoord "beau" in de juiste vorm:
J'ai une ________ copine.

Slide 24 - Open question

Opdracht!
Maak opdracht 16CDE op pagina 71.
timer
5:00

Slide 25 - Slide

Corrige l'ex: 16

Slide 26 - Slide

PLAATS
Het is een grijze kat.                                   C'est un chat gris.
Het is een schattig konijn.                            C'est un lapin adorable.

Wat valt je op?

Slide 27 - Slide

PLAATS
Het is een grijze kat.                                   C'est un chat gris.
Het is een schattig konijn.                            C'est un lapin adorable.

Wat valt je op?
* In het Nederlands staat het bijvoeglijk naamwoord altijd VOOR het zelfstandig naamwoord.
* In het Frans staat het er meestal juist ACHTER.

Slide 28 - Slide

Uitzonderingen!
De volgende bijvoeglijk naamwoorden staat VOOR het zelfstandig naamwoord!

bon
un bon acteur
nouveau
les nouvelles chaussures
beau
la belle fille
petit
un petit garçon
grand
les grandes maisons
vieux
la vieille dame

Slide 29 - Slide

Welke zin klopt NIET?
A
Il a une table brune.
B
Elsa a un oncle espagnol.
C
J'ai une française copine.
D
Vous avez un vélo orange?

Slide 30 - Quiz

Welke zin is grammaticaal FOUT?
A
Des vieilles maisons
B
Les petites filles
C
Le livre beau
D
Le nouveau portable

Slide 31 - Quiz

Opdracht!


1. Maak opdracht 17BC (pagina 72).
2. Maak opdracht 18ABC.


Les devoirs: 
- Leren/herhalen vocabulaire A,B et Phrases-C C
- Finis les ex. t/m 18


Slide 32 - Slide

Le jeudi 6 décembre 
           1. Bijvoeglijke naamwoord : On corrige ex. 17 c+ 18 
2. Bron E: on regarde le film + fais ex. 20, 21  
      
 programme: 


Slide 33 - Slide

Ecris le bon adjectif:
1. J'habite dans une ( vieux) maison
2. Il y a deux ( beau) chambres .

Slide 34 - Open question

Traduis et écris l'adjectif (bijv) à la bonne place:
1.( groot) Deux .....frères .....
2. (rood) Des ......poissons ......

Slide 35 - Open question

Salut, je m'appelle Louis,
Je suis un ( franse jongen) . J'ai les ( zwart haar) [haar: cheveux] et les ( groen ogen) . Je porte souvent un (witte polo).
J'ai une ( kleine zusje), elle s'appelle Evy. J'ai aussi deux ( mooie katten).

Slide 36 - Open question

Décris- toi en six phrases (nom, nationalité, phyisque, caractère, famille, animal). Utilise au moins six adjectifs.

Slide 37 - Open question

Bron E 
1. On regarde le film.
2. Ex. 20, 21 et 22 

Slide 38 - Slide