TC A1 4.2 Komen gaan / 4.3 ontbijt/lunch/avondeten.

Thema 4: eten en drinken
4.1: boodschappen doen

1 / 50
next
Slide 1: Slide
NT2 Inburgering/alfabetisering volwasseneducatieBeroepsopleiding

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Thema 4: eten en drinken
4.1: boodschappen doen

Slide 1 - Slide

wat gaan we vandaag doen?
Herhaling voorgaande lessen 
Uitleg 4.1 
Check 4.1 
Opdrachten maken
Exit 4.1 

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Schrijf het woord in het Nederlands in jouw schrift. 
Schrijf het woord dan in jouw eigen taal. 

Slide 4 - Slide

boodschappen doen

Slide 5 - Mind map

de markt

Slide 6 - Mind map

boodschappen doen

Slide 7 - Mind map

boodschappen doen

Slide 8 - Mind map

boodschappen doen

Slide 9 - Mind map

boodschappen doen

Slide 10 - Slide

de markt

Slide 11 - Slide

de groenten

Slide 12 - Slide

het fruit

Slide 13 - Slide

de  bakker
Ik koop brood bij de bakker.

Slide 14 - Slide

de slager
Ik koop vlees bij de slager. 

Slide 15 - Slide

de supermarkt
Ik doe boodschappen in de supermarkt.

Slide 16 - Slide

2 onregelmatige werkwoorden...

Weet je ze nog?
Zijn & Hebben

Slide 17 - Slide

4.1  Boodschappen doen

Slide 18 - Slide

In je boek
         Maak de oefeningen

Slide 19 - Slide

4.2  Komen / Gaan

Slide 20 - Slide

In je boek
         Maak de oefeningen

Slide 21 - Slide

Nu jullie!
de dobbelsteen

Slide 22 - Slide

Komen
1 = ik
2 = jij
3 = hij/zij
4 = wij
5 = jullie
6 = zij (meer)

Slide 23 - Slide

Gaan
1 = ik
2 = jij
3 = hij/zij
4 = wij
5 = jullie
6 = zij (meer)

Slide 24 - Slide

4.3  Ontbijt, lunch, avondeten.

Slide 25 - Slide

In je boek
         Maak de oefeningen

Slide 26 - Slide

Wanneer eet je het ontbijt?
A
's ochtends
B
's middags
C
's avonds

Slide 27 - Quiz

Wanneer eet je de lunch?
A
's ochtends
B
's middags
C
's avonds

Slide 28 - Quiz

Wat eten veel Nederlandse
mensen 's avonds?
A
aardappels
B
brood
C
wijn

Slide 29 - Quiz

7.5 De kaart van Nederland

Ik kan zeggen waar een woonplaats in Nederland ligt.

Slide 30 - Slide

Voorbeeld:
Maastricht ligt in het zuiden van Nederland.

Slide 31 - Slide


Wat eet jij wanneer?

Slide 32 - Slide


Hoe laat eet jij?

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Video

Spreken 
Vraag <  > Antwoord

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide


Schrijf 5 VRAGEN
 over het plaatje. ->

Slide 38 - Open question

Zeg na

Slide 39 - Slide

Tegenstellingen
Sleep een rood woord
naar de goede tegenstelling.

Slide 40 - Slide

weinig
drinken
zwart
goed
's avonds
druk
komen
1. eten
2. 's ochtends
3. gaan
4. veel
5. rustig
6. wit
7. fout

Slide 41 - Drag question

Wat is de tegenstelling?

Slide 42 - Slide

Schrijf 10 tegenstellingen:

Slide 43 - Open question

Slide 44 - Slide


Ik ga naar de winkel en ik koop..

Slide 45 - Slide

Huiswerk:
Thema 4.3:
1. Maak een foto van je ontbijt óf lunch óf avondeten. (Kies!)

2. Vertel over je maaltijd.

3.  Vertel wat je dan eet.

Slide 46 - Slide

Huiswerk:
Thema 7:
Kies een plaatsnaam.
Vertel over deze plaats.
Wat weet je?


Slide 47 - Slide

Terugkijken

Wat heb je vandaag geleerd?

Slide 48 - Slide

Slide 49 - Slide

Luisteren
Een pot met bonen
Als hier een pot met bonen staat
En daar een pot met brie
Dan laat ik brie en bonen staan
En dans ik met Marie
Marie Marra mijn troelala
Marie Marie Marie,
Marie Marra mijn troelala
Marie Marie Marie.

Slide 50 - Slide