Het regelmatige werkwoord in de voltooide tijd:
Het regelmatige werkwoord in de v.t.t.
Ook het voltooide deelwoord maakt onderscheid in regelmatige en onregelmatige werkwoorden.
Een voltooid deelwoord begint met ge- en eindigt op een -d of een -t
(ge + stam + d / t)
Wat heb je (ge + maak + t)?
Hij heeft hard (ge + werk + t).
Wie heeft dat (ge + zeg + d)?
Ook hier gebruiken we het ’t ex-kofschip (een -t of een -d aan het eind).
Als de stam van het werkwoord op een medeklinker uit ’t ex-kofschip eindigt, komt er een -t achter.
In alle andere gevallen een d.