This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Fälle / naamvallen
Net als in het Latijn heb je in het Duits naamvallen.
In het Latijn zijn het er vijf in het Duits maar vier:
Nominativ, Genitiv, Dativ, Akkusativ.
In deze Lesson Up leer je stapje voor stapje hoe het zit met de Nominativ, Akkusativ en Dativ in het Duits. De Genitiv zullen we volgende week in de les behandelen.
Slide 2 - Slide
Lesdoelen
Je kan de Nominativ, Akkusativ en Dativ in zinnen herkennen.
Je kent het verschil tussen de der- und ein-Gruppe.
Je kan de Nominativ, Akkusativ en Dativ in de der- und ein-Gruppe toepassen.
Slide 3 - Slide
Waarom zijn er naamvallen?
Slide 4 - Slide
Uitleg
De pinguïn krijgt in bovenstaande zinnen telkens een andere naamval omdat het een andere functie in de zin heeft.
De naamval wijst dus op de functie in de zin.
Slide 5 - Slide
Zuerst: wir wiederholen!
Sieh dir das Video an und mache dir Notizen (aantekeningen) in dein Heft. Nimm dir Zeit und siehe es dir noch einmal an wenn nötig!
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Video
Welke naamval?
Om te bepalen welke naamval je moet hebben, gebruik je de
hij/hem-regel
Je kunt ook vragen stellen om de naamval van het zinsdeel te palen.
Slide 8 - Slide
Nominativ
Nominativ = 1e naamval = onderwerp:
je kunt dit zinsdeel vervangen door HIJ of je stelt de vraag: wie of wat + gezegde?
hij komt ook na de koppelwerkwoorden sein, werden, bleiben, heißen
Das Mädchen schreibt eine Karte. = Hij schrijft een kaartje.
Der Bruder ist ein guter Bergsteiger. = Hij is hij.
Dezelfde persoon staat in dezelfde naamval.
Om het onderwerp te achterhalen kan je ook de vraag stellen: Wie schrijft een kaart? Het antwoord: Het meisje.
Het meisje is dus het onderwerp van de zin en krijg de Nominativ.
Slide 9 - Slide
Afhankelijk van z’n geslacht krijgt het zelfstandig naamwoord in de nominatief één van de lidwoorden in onderstaande tabel.
Slide 10 - Slide
Akkusativ
Akkusativ = 4e naamval = lijdend voorwerp
je kunt dit zinsdeel vervangen door hem
je kunt de vraag stellen: wie/wat + gezegde + onderwerp?
Die Freunde erreichen den Berggipfel.
= De vrienden bereiken hem.
Wat bereiken de vrienden? De Berggipfel (= lijdend voorwerp)
Slide 11 - Slide
Also:
Hij/hem-regel toepassen om de naamval te bepalen
Kijken welk geslacht en getal het woord heeft
De uitgang kiezen in het juiste overzicht: Der- of Ein-Gruppe
Slide 12 - Slide
Beispiele
Tina besucht den Pinguin oft im Zoo.
Wie bezoekt Tina? Antwoord: de pinguin = lijdend voorwerp - Akkusativ
Tina sieht einen Pinguin im Zoo.
Wie ziet Tina? Antwoord: een pinguin = lijdend voowerp - Akkusativ
Slide 13 - Slide
Aufgepasst!
Er bestaan dus 2 grote woordgroepen in het Duits:
DER - Gruppe
EIN - Gruppe
Op de volgende slide ervaar hoe deze twee groepen van elkaar verschillen.
Slide 14 - Slide
der-Gruppe:
dies... - deze manch... - sommige
welch... - welke jed... - elke
solch... - zulke all... - alle
De Uitgangen in de der/ein-Gruppe
M
V
O
MV
1e
der / ein +er/ -
die / eine +e
das / ein
+es/ -
die / keine +e
3e
dem / einem
+em
der / einer
+er
dem / einem
+em
den / keinen
+en +n
4e
den / einen
+en
die / eine
+e
das / ein +es/ -
die / keine +e
uitleg
ein-Gruppe:
mein - mijn unser - onze
dein - jouw euer - jullie
sein - zijn ihr - hun
ihr - haar Ihr - uw
der Gruppe?
Bij de Dativ komt in de meervour achter het zelfstandige naamwoord ook een uitgang. Voorbeeld: den Kindern, den Männern, den Geschwistern
Slide 15 - Slide
Ik begrijp de Nominativ & de Akkusativ.
😒🙁😐🙂😃
Slide 16 - Poll
Wie sieht es im Dativ aus?
männlich + sächlich= dem / einem
weiblich = der / einer
Mehrzahl = den / keinen
Achtung: in de Dativ Mehrzahl komt er achter het Substantiv een -n-, behalve als het eindigt op -n- of -s-:
den Kindern
Slide 17 - Slide
Dativ
Dativ = 3e naamval = meewerkend voorwerp
je kunt dit zinsdeel vervangen door (aan/voor) hem
Achtung: als je een zinsdeel door hem vervangt, moet je nu ook checken of je er aan/voor bij kunt zetten!
Das Mädchen schenkt der Mutter einen Blumenstrauß.
Het meisje geeft aan hem een bos bloemen.
Aan of voor vertaal je nooit letterlijk!
Je zegt dus nooit: Ich gebe an meinem Bruder ein Geschenk.
Je zegt wel: Ich gebe meinem Bruder ein Geschenk.
Slide 18 - Slide
Beispiele
Tina gibt dem Pinguin ein Geschenk.
Aan wie geeft Tina een cadeau? Aan de Pinguin. = meewerkend voorwerp - Dativ.
Tina gibt einem Pinguin einen Fisch.
Tina gibt den Pinguinen Fische.
Slide 19 - Slide
Ergänze = schrijf het hele lidwoord op: D... Fußballspieler (m) ist bekannt.
Slide 20 - Open question
Ergänze: Der Klub hat ein... jungen Fußballspieler (m) gekauft.
Slide 21 - Open question
Ergänze: Er hat kein... Verpackungen weggeworfen.
Slide 22 - Open question
Ergänze: Gestern sah ich d... Deutschlehrerin in der Stadt.
Slide 23 - Open question
Ergänze: Aber ein... Fach (o) mag ich bestimmt nicht: Mathe.
Slide 24 - Open question
Fragen?
Fragen?
Slide 25 - Slide
Bepaalde lidwoorden
Slide 26 - Slide
Onbepaalde lidwoorden
Slide 27 - Slide
Ergänze: Ich mag d... Fach (o) Deutsch sehr.
Slide 28 - Open question
D__ Mann gibt d___ Frau d__ Wasser.
A
der, die, das
B
der, dem, den
C
der, die, die
D
der, der, das
Slide 29 - Quiz
Hoe ziet de volgorde van het rijtje van de der-Gruppe bij mannelijk eruit?
1e: ___ Mann
3e: ___ Mann
4e: ___ Mann
A
die, dem, den
B
der, dem, den
C
der, den, dem
D
der, dem, der
Slide 30 - Quiz
Vul het der-schema vrouwelijk aan
v
ow
mv
lv
A
die, das, die
B
die, der, die
C
die, dem, die
D
die, dem, den
Slide 31 - Quiz
ein - einem - einen?
Er sieht ............ Hund im Park.
A
ein
B
einem
C
einen
Slide 32 - Quiz
Vul het ein-schema onzijdig aan
o
ow
mv
lv
A
ein, einem, ein
B
ein, einer, eine
C
ein, einem, einen
D
ein, einen, ein
Slide 33 - Quiz
Und jetzt alle Fälle zusammen!
Bist du bereit?
Slide 34 - Slide
Ergänze Dativ und Akkusativ: Er bezahlt d... Taxifahrer d... Fahrt (v).
Slide 35 - Open question
Ergänze = schrijf hier lidwoord én zelfstandig naamwoord op! Die Tante gibt d... Kinder... (mv) ein Buch.
Slide 36 - Open question
Ergänze Dativ und Akkusativ: Gibst du d... Mädchen (o) d... Adresse (v)?
Slide 37 - Open question
Ergänze Dativ und Akkusativ: Der Mann gibt sein..... Hund (m) ein... Ball (m).
Slide 38 - Open question
Ergänze Dativ und Akkusativ: Hast du dein... Freundin ein... Geheimnis (o) erzählt?
Slide 39 - Open question
Ergänze: Der Vater sagt d... Lehrerin (v), dass sein Sohn krank ist.
Slide 40 - Open question
Lesdoelen
... Gehaald?
Slide 41 - Slide
Ik kan de Nominativ, Dativ en Akkusativ onderscheiden
Slide 42 - Poll
Ik kan de der-und ein-groep onderscheiden
Slide 43 - Poll
Ik kan de Nominativ, Dativ en Akkusativ in het Duits toepassen.