3 Wiederholung: Nominativ, Akkusativ, Dativ 22-23

1 / 47
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Fälle / naamvallen 
Net als in het Latijn heb je in het Duits naamvallen.
In het Latijn zijn het er vijf in het Duits maar vier:
Nominativ, Genitiv, Dativ, Akkusativ.

In deze Lesson Up leer je stapje voor stapje hoe het zit met de Nominativ, Akkusativ en Dativ in het Duits. De Genitiv zullen we volgende week in de les behandelen.

Slide 2 - Slide

Waarom zijn er naamvallen?

Slide 3 - Slide

Uitleg
De pinguïn krijgt in bovenstaande zinnen telkens een andere naamval omdat het een andere functie in de zin heeft. 

De naamval wijst dus op de functie in de zin.

Slide 4 - Slide

Zuerst: wir wiederholen!
Sieh dir das Video an und mache dir Notizen (aantekeningen) in dein Heft. Nimm dir Zeit und siehe es dir noch einmal an wenn nötig!

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Welke naamval?
Om te bepalen welke naamval je moet hebben, gebruik je de 

hij/hem-regel

Je kunt ook vragen stellen om de naamval
van het zinsdeel te palen. 



Slide 7 - Slide

Nominativ
Nominativ = 1e naamval = onderwerp:
  • je kunt dit zinsdeel vervangen door  HIJ of je stelt de vraag:
    wie of wat + gezegde?
  • hij komt ook na de koppelwerkwoorden sein, werden, bleiben, heißen

Das Mädchen schreibt eine Karte. = Hij schrijft een kaartje.

Der Bruder ist ein guter Bergsteiger. = Hij is hij.  
Dezelfde persoon staat in dezelfde naamval.



Om het onderwerp te achterhalen kan je ook de vraag stellen: Wie schrijft een kaart? Het antwoord: Het meisje.   

Het meisje is dus het onderwerp van de zin en krijg de Nominativ.

Slide 8 - Slide

Afhankelijk van z’n geslacht krijgt het zelfstandig naamwoord in de nominatief één van de lidwoorden in onderstaande tabel.

Slide 9 - Slide

Akkusativ
Akkusativ = 4e naamval = lijdend voorwerp
  • je kunt dit zinsdeel vervangen door hem
  • je kunt de vraag stellen: wie/wat + gezegde + onderwerp?

Die Freunde erreichen den Berggipfel. 
= De vrienden bereiken hem.

Wat bereiken de vrienden? De Berggipfel  (= lijdend voorwerp)

Slide 10 - Slide

Beispiele
Tina besucht den Pinguin oft im Zoo.

Wie bezoekt Tina? Antwoord: de pinguin = lijdend voorwerp - Akkusativ

Tina sieht einen Pinguin im Zoo.

Wie ziet Tina? Antwoord: een pinguin = lijdend voowerp - Akkusativ

Slide 11 - Slide

Aufgepasst!
Er bestaan dus 2 grote woordgroepen in het Duits:
  • DER - Gruppe 
  • EIN - Gruppe 

Op de volgende slide ervaar hoe deze twee groepen van elkaar verschillen.

Slide 12 - Slide

der-Gruppe:
dies... - deze          manch... - sommige
welch... - welke     jed... - elke
solch... - zulke       all... - alle

De Uitgangen in de der/ein-Gruppe
M
V
O
MV
1e
der / ein
+er/ - 
die / eine
+e
das / ein
+es/ -
die / keine
+e
3e
dem / einem
+em 
der / einer
+er
dem / einem
+em
den / keinen
+en   +n
4e
den / einen
+en
die / eine
+e
das / ein
+es/ -
die / keine
+e
uitleg
ein-Gruppe: 
mein - mijn    unser - onze
dein - jouw     euer - jullie
sein - zijn         ihr - hun
ihr - haar          Ihr - uw

der Gruppe?
Bij de Dativ komt in de meervour achter het zelfstandige naamwoord ook een uitgang. Voorbeeld: den Kindern, den Männern, den Geschwistern

Slide 13 - Slide

Also:
  • Hij/hem-regel toepassen om de naamval te bepalen
  • Kijken welk geslacht en getal het woord heeft
  • De uitgang kiezen in het juiste overzicht:
    Der- of Ein-Gruppe


Slide 14 - Slide

Ergänze = schrijf het hele lidwoord op:
D... Fußballspieler ist bekannt.

Slide 15 - Open question

Ergänze:
Der Klub hat ein... jungen Fußballspieler gekauft.

Slide 16 - Open question

Ergänze:
Ein... Lehrer arbeitet viel.

Slide 17 - Open question

Ergänze:
Gestern sah ich d... Deutschlehrer in der Stadt.

Slide 18 - Open question

Ergänze:
D... Küste von Holland ist lang.

Slide 19 - Open question

Ergänze:
Hat Deutschland auch ein... lange Küste?

Slide 20 - Open question

Ergänze:
D... Verpackungen liegen auf dem Boden.

Slide 21 - Open question

Ergänze:
Er hat kein... Verpackungen weggeworfen.

Slide 22 - Open question

Ergänze:
Ich mag d... Fach Deutsch sehr.

Slide 23 - Open question

Ergänze:
Aber ein... Fach mag ich bestimmt nicht: Mathe.

Slide 24 - Open question

Ik begrijp de Nominativ & de Akkusativ.
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll

Zijn er nog onduidelijkheden? Kijk dan naar het volgende video voordat je verder gaat. 


Kijk dan naar het volgende uitlegvideo voordat je verder gaat. 

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Video

Dativ
Dativ = 3e naamval = meewerkend voorwerp
  • je kunt dit zinsdeel vervangen door (aan/voor) hem 
Achtung: als je een zinsdeel door hem vervangt, moet je nu ook checken of je er aan/voor bij kunt zetten!

Das Mädchen schenkt der Mutter einen Blumenstrauß.
Het meisje geeft aan hem een bos bloemen. 


Aan of voor vertaal je nooit letterlijk! 

Je zegt dus nooit:  Ich gebe an meinem Bruder ein Geschenk. 

Je zegt wel: Ich gebe meinem Bruder ein Geschenk.

Slide 28 - Slide

Wie sieht es im Dativ aus?
männlich + sächlich= dem / einem
weiblich = der / einer
Mehrzahl = den / keinen

Achtung: in de Dativ Mehrzahl komt er achter het Substantiv een -n-, behalve als het eindigt op -n- of -s-:
den Kindern

Slide 29 - Slide

Beispiele
Tina gibt dem Pinguin ein Geschenk. 

Aan wie geeft Tina een cadeau? Aan de Pinguin. = meewerkend voorwerp - Dativ. 

Tina gibt einem Pinguin einen Fisch.
Tina gibt den Pinguinen Fische.

Slide 30 - Slide

Und jetzt alle Fälle zusammen!

Bist du bereit?

Slide 31 - Slide

Bepaalde lidwoorden

Slide 32 - Slide

Onbepaalde lidwoorden

Slide 33 - Slide

Ergänze = schrijf hier lidwoord én zelfstandig naamwoord op!
Die Tante gibt d... Kinder... (mv) ein Buch.

Slide 34 - Open question

Ergänze:
Der Mann bezahlt d... Kellner (m) die Rechnung.

Slide 35 - Open question

Ergänze:
Der Vater sagt d... Lehrerin (v), dass sein Sohn krank ist.

Slide 36 - Open question

Ergänze = schrijf hier lidwoord én zelfstandig naamwoord op!
Die Lehrerin gibt d... Schüler.. (mv) die Hefte zurück.

Slide 37 - Open question

Ergänze:
Sie erzählt welch... Mädchen (o) ein Märchen.

Slide 38 - Open question

Ergänze Dativ und Akkusativ:
Schickt ihr eur... Eltern (mv) ein... Karte (v) aus Berlin?

Slide 39 - Open question

Ergänze Dativ und Akkusativ:
Gibst du d... Mädchen (o) d... Adresse (v)?

Slide 40 - Open question

Ergänze Dativ und Akkusativ:
Er bezahlt d... Taxifahrer d... Fahrt (v).

Slide 41 - Open question

Ergänze Dativ und Akkusativ:
Hast du dein... Freundin ein... Geheimnis (o) erzählt?

Slide 42 - Open question

Ergänze Dativ und Akkusativ:
Der Mann gibt sein..... Hund (m) ein... Ball (m).

Slide 43 - Open question

Ergänze Dativ und Akkusativ:
Wir sehen unser... Lehrerin (v) dies.... (v) Woche zwei Mal.

Slide 44 - Open question

Ik kan de Nominativ, Dativ en Akkusativ onderscheiden
110

Slide 45 - Poll

Ik kan de Nominativ, Dativ en Akkusativ in het Duits toepassen.
110

Slide 46 - Poll

Gut gemacht!
Mache jetzt weiter mit dem Arbeitsblatt!

Slide 47 - Slide