28. K3 1e en 4e naamval

STARTOPDRACHT

Vertaal naar het Duits
1. kunnen
2. willen
3. weten
4. mogen
5. houden van
6. moeten (absoluut)
Wiederholung
 Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende
Hausaufgaben
1 / 15
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with text slides.

Items in this lesson

STARTOPDRACHT

Vertaal naar het Duits
1. kunnen
2. willen
3. weten
4. mogen
5. houden van
6. moeten (absoluut)
Wiederholung
 Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende
Hausaufgaben

Slide 1 - Slide

1. können
2. wollen
3. wissen
4. dürfen
5. mögen
6. müssen
Wiederholung
 Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende
Hausaufgaben

Slide 2 - Slide

Woche: zwei
Am Ende dieser Stunde:
1. kannst du eine Satzanalyse machen
2. hast du Modalverben wiederholt

Slide 3 - Slide

1. kannst du eine Satzanalyse machen
Wiederholung
  Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende
Hausaufgaben

Slide 4 - Slide

De hooligan schopt het paard.

Het paard schopt de hooligan.
Wiederholung
  Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende
Hausaufgaben
Wie is de dader en wie is het slachtoffer?

Slide 5 - Slide

Wiederholung
  Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende
Hausaufgaben
Wie/wat + werkwoorden? = onderwerp (1e nv)

Wie/wat + werkwoorden + O = lijdend voorwerp (4e nv)


Slide 6 - Slide

Wiederholung
  Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende
Hausaufgaben
hij = (1e nv)

hem = (4e nv)


Slide 7 - Slide

De hooligan schopt het paard.

Het paard schopt de hooligan.
Wiederholung
  Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende
Hausaufgaben
Wie is de dader en wie is het slachtoffer?

Slide 8 - Slide

Was

Wer

Wie

Wann

Warum


: zinnen ontleden

: Schüler selbständig

: Arbeitsblatt

: zehn Minuten 

: grammatica is het cement van taal
Wiederholung
  Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende
Hausaufgaben
timer
10:00

Slide 9 - Slide

Wiederholung
  Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende
Hausaufgaben

Slide 10 - Slide

2. Modalverben wiederholen
Wiederholung
  Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende
Hausaufgaben

Slide 11 - Slide

Wiederholung
  Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende
Hausaufgaben

Slide 12 - Slide

kunnen
willen
mogen
moeten
(absoluut)
houden van
moeten
(zou)
weten
können
wollen
dürfen
müssen
mögen
sollen
wissen
ich
kann
will
darf
muss
mag
soll
weiß
du
kannst
willst
darfst
musst
magst
sollst
weißt
er/sie
kann
will
darf
muss
mag
soll
weiß
wir
können
wollen
dürfen
müssen
mögen
sollen
wissen
ihr
könnt
wollt
dürft
müsst
mögt
sollt
wisst
sie/Sie
können
wollen
dürfen
müssen
mögen
sollen
wissen
de 14 regel
1. vertaling kennen van Nederlands naar Duits (7 woorden)
2. de ik- vorm in het Duits kennen (7 woorden)
3. de hij/zij/het vorm = de ik-vorm
4. de jij-vorm = ik-vorm + st
5. meervoud = ESTTENTEN

Wiederholung
  Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende
Hausaufgaben

Slide 13 - Slide

Dieser Unterricht lerntest du:
het onderwerp en lijdend voorwerp vinden
de modale werkwoorden
Wiederholung
  Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende
Hausaufgaben

Slide 14 - Slide

Wiederholung
  Ziel
Aufgaben
Feedback
Ende
Hausaufgaben
Hausaufgaben:

Machen: Aufgaben acht und neun, Seite hundertvierzehn+ auf Papier Lektion 6, Seite hundertvierunddreißig

Slide 15 - Slide