les 1 Persoonsvorm in een zin vinden

Doelen dit hoofdstuk: 
 Ik kan de persoonsvorm in een zin vinden
Ik kan het onderwerp in een zin vinden
Ik kan de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd spellen
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 13 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Doelen dit hoofdstuk: 
 Ik kan de persoonsvorm in een zin vinden
Ik kan het onderwerp in een zin vinden
Ik kan de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd spellen

Slide 1 - Slide

Deze les:
Terugblik werkwoorden
Terugblik verleden tijd en tegenwoordige tijd

Nieuw deze les: 
Persoonsvorm zoeken! 

Slide 2 - Slide

Terugblik: werkwoorden

Slide 3 - Slide

Tegenwoordige tijd en verleden tijd
1. Wat is de tegenwoordige tijd? 

2. Wat is de verleden tijd? 

Slide 4 - Slide

Tegenwoordig tijd of 
Verleden tijd? 

1. Hij gaat naar school
2. Gisteren ging hij naar school

Slide 5 - Slide

Van OTT naar OVT  !
1. Leslie maakt zich...
2. De winter is erg koud
3. Sherry bracht de flessen...
4. De tijger is gevaarlijk!
5. De vervuiling van de aarde wordt een steeds groter probleem

1. 
2. 
3.
4.
5.

Slide 6 - Slide

En dan nu...
De persoonsvorm zoeken! 

Slide 7 - Slide

De persoonsvorm= 
Altijd een werkwoord 

Slide 8 - Slide

persoonsvorm
In elke zin staan werkwoorden. Eén van deze werkwoorden is de persoonsvorm...

Maar....... hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 9 - Slide

Persoonsvorm
  • De zin vragend  maken.
    Het eerste woord is de persoonsvorm.

Ik mag mijn jas aantrekken.              
 
Mag ik mijn jas aantrekken?? 
                                                              OF..

Slide 10 - Slide

Persoonsvorm
  • De zin in een andere tijd zetten
  • Het woord dat verandert = de persoonsvorm

Ik mag mijn jas aantrekken.              
 
Ik mocht mijn jas aantrekken

                                                                   

Slide 11 - Slide

DUS: 
  • Vraagzin maken 
  • OF
  • De zin in een andere tijd zetten 

Hij loopt naar school -  Loopt hij naar school ?
Hij loopt naar school-  Hij liep naar school 

                                                                   

Slide 12 - Slide

Opdracht 1 blz 135 
1. Verander de zin van tijd! 
2. Omcirkel de persoonsvorm in BEIDE zinnen

let op he,.. soms staat er:
van OVT naar OTT 
en soms van OTT naar OVT 

Slide 13 - Slide