Er was een duidelijk rollenpatroon in het gezin. De man werkte en de vrouw zorgde voor de kinderen en deed het huishouden. Getrouwde vrouwen mochten vaak niet werken en waren afhankelijk van hun man, omdat ze niet werkten. Scheiden was lastig en werd door de kerk en de maatschappij afgekeurd. Dit had ook invloed op de opvoeding van de kinderen: meisjes gingen naar de huishoudschool en leerden daar bijvoorbeeld schoonmaken en kinderen op te voeden. Jongens leerden een vak, omdat zij wel mochten werken.