Rekenen MBO N2/3 1G

Rekenen MBO 
V1G herhaling 25-6
1 / 40
next
Slide 1: Slide
RekenenMBOStudiejaar 1

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 6 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Rekenen MBO 
V1G herhaling 25-6

Slide 1 - Slide

Domeinen
Domein 1: Verhoudingen 
Domein 2: Procenten
Domein 3: Grootheden en eenheden
Domein 4: Oriëntatie in de twee- en driedimensionale wereld 
Domein 5: Kwantitatieve informatie  

Slide 2 - Slide

Basisregels afronden (2 decimalen)
1. Kijk naar de 3e decimaal om te bepalen wat de 2e decimaal gaat worden.
 2. Is de 3e decimaal groter of gelijk aan 5?
--> Verhoog dan de 2e decimaal met 1.
3. Is de 3e decimaal kleiner dan 5?
--> Verander dan niets aan de 2e decimaal.

Slide 3 - Slide

Voorbeelden: 
Als je 4,225 moet afronden op 2 decimalen, rond je het af naar 4,23.
Als je 4,224 moet afronden op 2 decimalen, rond je het af naar 4,22.
Als je 4,2251 moet afronden op 2 decimalen, rond je het af naar 4,23.
Als je 4,2249 moet afronden op 2 decimalen, rond je het af naar 4,22.
Als je 4,2249 moet afronden op 3 decimalen, rond je het af naar 4,225.
Als je 6,2 moet afronden op gehele getallen, rond je het af naar 6.

Slide 4 - Slide

Afrondingsregels
Procenten % en geld €: Afronden op 2 decimalen (Behalve als anders wordt vermeld!) 

Producten en personen worden altijd afgerond op gehele getallen. Je kunt namelijk niet 2,9 fietsen of 8,4 flessen cola hebben.

Hoe je precies moet afronden, hangt af van de vraag:

Wordt er gevraagd om een minimale hoeveelheid? Dan rond je altijd af naar boven. Als je naar beneden zou afronden, zou je namelijk onder de minimale hoeveelheid uitkomen.
Wordt er gevraagd om een maximale hoeveelheid? Dan rond je altijd af naar beneden. Als je naar boven zou afronden, zou je namelijk boven de maximale hoeveelheid uitkomen.
Als er niet om een minimum of maximum wordt gevraagd, dan rond je af op gehele getallen volgens de basisregels van het afronden.

Slide 5 - Slide

Rond 789 op het dichtstbijzijnde eenheid.
A
800
B
789
C
788
D
790

Slide 6 - Quiz

Rond 123456 af op het dichtstbijzijnde honderdtal.
A
123600
B
123400
C
123500
D
124000

Slide 7 - Quiz

Rond 4567 af op het dichtstbijzijnde tiental.
A
4500
B
4570
C
4600
D
4560

Slide 8 - Quiz

Rond 9,999 af op één decimaal.
A
10
B
9,9
C
10,0
D
9,99

Slide 9 - Quiz

Hoeveel is 2,345 afgerond op nul decimalen?
A
2,4
B
3
C
2
D
2,3

Slide 10 - Quiz

Wat is 5,678 afgerond op honderdste?
A
5,7
B
5,67
C
5,68
D
5,678

Slide 11 - Quiz

Rond 7,891 af op twee decimalen.
A
7,90
B
7,89
C
7,9
D
7,890

Slide 12 - Quiz

Wat is 3,456 afgerond op één decimaal?
A
3,6
B
3,5
C
3,45
D
3,46

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Slide

D1: Verhoudingen

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

D2: Procenten

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Voorbeeld:
Er is 125 milliliter gebruikt 

Er zit nog
375 milliliter
in de pot 
(500-125=375)

Slide 21 - Slide

D3: Grootheden en eenheden

Slide 22 - Slide

D4: Oriëntatie in de twee- en driedimensionale wereld

Slide 23 - Slide

Omtrek berekenen

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Video

wOppervlakte berekenen (L x B)  
20 x 15 =
300 m2


Slide 26 - Slide

Slide 27 - Video

Inhoud berekenen (L x B x H) 
5 m x 2 m x 2 m = 
20 m3

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Video

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Balk
Cilinder

Slide 32 - Slide

Wat is schaal?
Een schaalmodel is een exacte kopie van een origineel,
 zoals bijvoorbeeld een gebouw, maar dan in een andere maat.

De schaal geeft de verhouding weer tussen de
afmetingen van het model en de werkelijke afmetingen.

Meestal is een schaalmodel een verkleining van
het werkelijke object, maar het kan ook andersom.



Slide 33 - Slide

Slide 34 - Video

Slide 35 - Video

Uitkijktoren
Op de foto is de uitkijktoren 5 cm hoog.

De schaal is 1 : 200.

5 x 200 = 1000 cm = 10 meter 

Slide 36 - Slide

D5: Omgaan met kwantitatieve informatie 

Slide 37 - Slide

Vooral begrijpend lezen!
Ga stap-voor-stap te werk:

Stap 1: Wat wordt gevraagd?
Stap 2: Wat weet ik daarvan?
Stap 3: Welke gegevens heb ik?
Stap 4: Welke gegevens heb ik niet?
Stap 5: Hoe ga ik dat berekenen?
Stap 6: Is mijn antwoord logisch?

Slide 38 - Slide

Verschillende soorten diagrammen en grafieken

1. Cirkel diagram  
2. Staaf diagram 
3. Lijn diagram
4. Tabel 

Slide 39 - Slide

Rekenvolgorde/Rekenregels 
Hou altijd deze volgorde aan bij een formule: 

1. Tussen haakjes
2. Vermenigvuldigen & Delen
3. Optellen/Aftrekken


Slide 40 - Slide