Veilig werken met chemicaliën aangepast

1 / 78
next
Slide 1: Slide
ChemieMBOStudiejaar 4

This lesson contains 78 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Heb je chemische achtergrond kennis?

Slide 3 - Mind map

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Wat is het verschil tussen een chemische reactie en fysische reactie?
A
Chemische reactie verdwijnen de huidige stoffen en bij de fysische reactie verdwijnen huidige stoffen ook
B
Chemische reactie blijven huidige stoffen en bij de fysische reactie blijven huidige de stoffen ook
C
Chemische reactie verdwijnen de huidige stoffen en bij fysisch blijven de huidige stoffen
D
Chemische reactie blijven de huidige stoffen en bij de fysische reactie verdwijnen de huidige stoffen

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Wat is een atoom?
A
Element
B
Molecuul
C
Verbinding
D
Ion

Slide 32 - Quiz

Een molecuul is een:
A
Verbinding
B
Deeltje dat uit meerdere atomen bestaat, altijd van dezelfde soort
C
1 deeltje
D
Deeltje dat niet meer gesplitst kan worden, zonder de stofeigenschappen te veranderen

Slide 33 - Quiz

Kies het juiste antwoord:
A
CO2= verbinding CO2 = element
B
CO2 = molecuul
C
CO2 = verbinding CO2 = molecuul
D
CO2 = atoom CO2 = molecuul

Slide 34 - Quiz

Kies het juiste antwoord:
A
NaCl= verbinding NaCl = element
B
NaCl = molecuul
C
NaCl = verbinding NaCl = molecuul
D
NaCl = atoom NaCl = molecuul

Slide 35 - Quiz


Geef aan wat hoort bij de volgende stof. NaCO3 is een:
A
element
B
atoom
C
molecuul
D
verbinding

Slide 36 - Quiz


Geef aan wat hoort bij de volgende stof. Cl- is een
A
element
B
ion
C
molecuul
D
verbinding

Slide 37 - Quiz

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Slide

Slide 44 - Slide

Slide 45 - Slide

Welk atoom bestaat uit 8 protonen, 8 neutronen en 8 elektronen?
A
Koolstof
B
Zuurstof
C
Stikstof
D
Fluor

Slide 46 - Quiz

Hieronder volgen twee uitspraken. Zijn deze uitspraken juist?


1. Het atoomnummer geeft aan hoeveel deeltjes in totaal in de kern zitten

2. Het aantal protonen bepaalt wat de atoomsoort is
A
Allebei zijn juist
B
1 is juist 2 is onjuist
C
1 is onjuist 2 is juist
D
Allebei zijn onjuist

Slide 47 - Quiz

Slide 48 - Slide

Wat bepaalt de massa van een atoom?
A
De protonen
B
De protonen, neutronen en elektronen
C
De neutronen
D
De protonen en neutronen

Slide 49 - Quiz

Slide 50 - Slide

Slide 51 - Slide

Slide 52 - Slide

Slide 53 - Slide

Slide 54 - Slide

Slide 55 - Slide

Slide 56 - Slide

Wat is gevaarlijker?
Een zuur, een base of allebei?
A
Alleen zure stoffen
B
Alleen basische stoffen
C
Zuur en basische stoffen

Slide 57 - Quiz

Zuur of base?

OH
A
zuur
B
base

Slide 58 - Quiz

Een zure stof heeft een pH-waarde van:
A
kleiner dan 7
B
7
C
groter dan 7

Slide 59 - Quiz

Voorbeelden van zure stoffen zijn:
(er zijn 2 antwoorden mogelijk)
A
Antikalk
B
Zeep
C
Ammonia
D
Koffie

Slide 60 - Quiz

1 Zure stoffen hebben een lage pH
2 Basische stoffen hebben een hoge pH
A
Alleen 1 is juist
B
Beide zijn juist
C
Alleen 2 is juist
D
Beide zijn onjuist

Slide 61 - Quiz

Wat is de definitie van een base:
A
Een deeltje dat een H+ ion kan opnemen.
B
Een deeltje dat een H+ ion kan afstaan.
C
Een deeltje met een pH kleiner dan 7.
D
Een deeltje dat betrokken is in een zuur-base reactie.

Slide 62 - Quiz

Slide 63 - Slide

Slide 64 - Slide

Slide 65 - Slide

Slide 66 - Slide

Wat zijn verschillend kwalitatieve eigenschappen van NaOH en HCl?
A
HCl is erg geel, NaOH is wit
B
Beide geen kleur, wel zit er een geur aan beide stoffen
C
HCl ruik je en NaOH niet
D
Beide hebben ze een kleur, maar je kun je ze niet ruiken

Slide 67 - Quiz

Wat gebeurt er als je een sterk zuur en een sterk loog mengt?
A
Er is kans op een explosie
B
Niets
C
Het wordt een beetje warm
D
Het wordt erg warm en er ontstaan dampen

Slide 68 - Quiz

Slide 69 - Video

Slide 70 - Video

Kun je als er een kleurloze vloeistof op de grond ligt ervan uitgaan dat het water is?
A
Ja
B
Nee
C
Misschien

Slide 71 - Quiz

Wat zou je nu doen?
A
PBM aantrekken en opruimen
B
Laten liggen
C
Zo even opruimen

Slide 72 - Quiz

Slide 73 - Slide

Ben ik nog iets vergeten waar je volgende week graag nog antwoord op wilt hebben?

Slide 74 - Mind map

Was deze interactieve manier
van lesgeven goed?

Slide 75 - Mind map

Slide 76 - Video

Slide 77 - Video

Slide 78 - Video