Comprensión lectora

Comprensión lectora
1 / 44
next
Slide 1: Slide
SpaansSecondary Education

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Comprensión lectora

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Leesvaardigheid
Leesvaardigheid is nodig om geschreven teksten goed te kunnen interpreteren en begrijpen. Veel informatie verwerk je door te lezen. Leesvaardigheid is dan ook een van de basisvaardigheden en een sleutel tot (onderwijs)succes.


Slide 2 - Slide

This item has no instructions

       Waaruit bestaat leesvaardigheid?
Het omvat het leggen van verbanden tussen woorden, zinnen en alinea's en het afleiden van hoofdideeën en betekenissen uit de context. 
Leesplezier zegt iets over de houding ten opzichte van lezen. Hoe groter het leesplezier, hoe meer er gelezen 
wordt en hoe beter de leesvaardigheid.

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Vamos a trabajar con:
 1. Textos del CITO: textos en papel + diccionario + rotuladores   
2. Examify (mejor con diccionario)
2. Textos de actualidad: periódicos, revistas, libros, etc. + diccionario+ rotuladores

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Nuestro objetivo de hoy es: 

" Conozco y  sé como se entrena con el programa  de Examify"
"Conozco y sé utilizar los siguientes  apartados"  
             1. conectores
             2. tipología de preguntas
Entrenamos con  1 examen en Examify utilizando estos apoyos.

                                  

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Slide 6 - Link

This item has no instructions

Slide 7 - Link

This item has no instructions

Slide 8 - Slide

This item has no instructions


Wat te doen als je een woord niet kent:

  • Raak niet in paniek, soms komt hetzelfde begrip in dezelfde alinea of later in de tekst nog een keer voor.

  • Probeer de betekenis af te leiden uit de context. Let hierbij op:
           
           a: welke woordsoort is het?
           b: heeft het woord bekende voor of achtervoegsels?
           c: lijkt het woord op een woord in een andere taal?
           d: staan er eerder of verder in de tekst soms aanwijzingen                      die je kunnen helpen  de betekenis te raden?

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Handig om te weten:
1. De antwoorden staan in alfabetische volgorde dus het kan gebeuren dat je 6 keer achter elkaar A krijgt, puur toeval.
2. Als maar een deel van het antwoord goed is, is het fout.
3. 2 antwoorden vallen vaak al af omdat het ‘onzinantwoorden’ zijn.
4. Ook als je meteen weet dat antwoord A goed is moet je de andere antwoorden lezen. Je weet maar nooit ….
5. Het goede antwoord is meestal een stukje uit de tekst in andere woorden.
6. Schakel je eigen mening over het onderwerp uit. Als er in een antwoord staat dat Helmond de hoofstaat van Nederland is, is dit toch goed als het in de tekst staat.

Handig om te weten:
1. De antwoorden staan in alfabetische volgorde dus het kan gebeuren dat je 6 keer achter elkaar A krijgt, puur toeval.
2. Als maar een deel van het antwoord goed is, is het fout.
3. 2 antwoorden vallen vaak al af omdat het ‘onzinantwoorden’ zijn.
4. Ook als je meteen weet dat antwoord A goed is moet je de andere antwoorden lezen. Je weet maar nooit ….
5. Het goede antwoord is meestal een stukje uit de tekst in andere woorden.
6. Schakel je eigen mening over het onderwerp uit. Als er in een antwoord staat dat Helmond de hoofstaat van Nederland is, is dit toch goed als het in de tekst staat.

Slide 10 - Slide

This item has no instructions



Stappenplan meerkeuze vraag (ABCD):
1. Grote lijnen - > titel, plaatjes, introductie, het gaat erom dat je begrijpt war de tekst overgaat.
2. Lees de vraag (niet eerst de tekst gaan lezen) -> streep in de tekst de zin of alinea aan waarnaar verwezen wordt in de vraag, woorden 1 of meer alinea’s genoemd, dan staat het antwoord in het hele stuk, wordt er 1 zien genoemd, dan staat het antwoord in de rest van de alinea.
3. Leest het betreffende stuk tekst en markeer de signaalwoorden van dubbele punten, daar staat meestal het antwoord.
4. Haal onzin- antwoorden eruit: meestal 2 van de 4.
5. Leg je vinger op de zin die aangestreept is en vergelijk de overblijvende 2 antwoorden met de zin waar je vinger op ligt. 1 daarvan is altijd net ietsje beter.
6. Controleer je antwoord: past in grote lijn bij de tekst? Kloppen alle onderdelen?


Stappenplan meerkeuze vraag (ABCD):

  1 .Grote lijnen - > titel, plaatjes, introductie, het gaat erom dat je begrijpt                        war de tekst overgaat.
  2. Lees de vraag (niet eerst de tekst gaan lezen): streep in de tekst de zin of                alinea  aan waarnaar verwezen wordt in de vraag, woorden 1 of meer alinea’s            genoemd, dan  staat het antwoord in het hele stuk, wordt er 1 zien genoemd,            dan staat het antwoord in de rest van de alinea.
  3. Leest het betreffende stuk tekst en markeer de signaalwoorden van dubbele        punten, daar staat meestal het antwoord.
  4. Haal onzin- antwoorden eruit: meestal 2 van de 4.
  5. Leg je vinger op de zin die aangestreept is en vergelijk de overblijvende 2               antwoorden met de zin waar je vinger op ligt. 1 daarvan is altijd net ietsje beter.
  6. Controleer je antwoord: past in grote lijn bij de tekst? Kloppen alle                              onderdelen?


Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Stappenplan scan-vraag: Het is een vraag bij veel tekst, waarin jij iets moet zoeken.

1. Is het een recensie: lees de laatste zin.
2. Andere teksten: lees vet, schuin of hoofletters; staat            daar het antwoord?
3. Advertenties e.d. : werk de gegevens af in de                        volgorde die de vraag aangeeft.

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Stappenplan structuur vraag: Het gaat hier om vragen over verbanden in de tekst, (tussen alinea’s of zinnen) markeer het signaalwoord in over zinnen of alinea’s.

1. Schrijf de verbinding in de kantlijn.
2. Trek de conclusie:
  •   Geen signaalwoord? Let op de tegenstellingen,                   werkwoorden, dubbelpunt.
  •   Gat? Zorg dat je alle woorden kent in de antwoorden, 
       lees de hele alinea.


Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Stappenplan invulvraag/gatentekst:

1. Zoek de grote lijn (titel, plaatjes, introductie)
2. Lees tot het gaat + 1 zin verder.
3. Bij een gaat aan het einde van alinea : alinea teruglezen.
Let op signaalwoorden en dubbele punt: bestaat het antwoord uit 4      signalenwoorden (ABCD) lees de zin ervoor en erachter en bedenkt hoe ze aan elkaar geplakt kunnen worden (welk woord past het beste?)
Let op..
..signaalwoorden die je tegenkomt: dus=reden, maar=tegengestelde, zoals= voorbeeld, etc.
..positieve en negatieve strekking van de hele tekst, daar moet het bij passen.
.. of er tegenstellingen in het antwoord zitten: "groot-klein" dan is het 1 van de 
   2, de rest is onzin.



Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Stappenplan bewering/stelling (wat is waar?)

Vaak vraag met meer dan 1 punt: 
1. Een bewering wat is waar is pas juist als ALLE elementen uit      die bewering juist zijn.
Dus:
  • Knip het antwoord in stukken.
  • Controleer per element.


Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Stappenplan voorbeelden geven:
1. Weet met welk woorden zo een zin kan begijnen: gaat het om een voorbeeld?
2. Kijk hoe die zin zich verhoudt tot de volgende “het illustreert dat …”gaat het om        een voorbeeld?
3. Snapt je nog wat de grote lijn is en wat de voorbeelden zijn?
4. Voorbeelden hebben een herkenbare structuur:
  • namen
  • plaatsen
  • getallen
  • procenten
  • data (ook verborgen data: vorige week, onlangs, etc)

Slide 16 - Slide

This item has no instructions


Stappenplan argumenten voor en tegen:

1. Kijk naar de grote lijn van de tekst: wat is de mening van de         schrijver?
2. Zoek naar signaalwoorden uit de categorie: 
“tegenstellingen” en maak de redenering visueel. - > totdat je “maar” leest dan ga je weer terug:
    < - maar 
    < - toch

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Stappenplan meningen expert:

1. Intro over de expert zelf kun je overslaan.
2. Mening expert kunt je herkennen door:
  • wat hij/zij zegt, te herkennen aan << of >>
  • als er sprake is van polemiek, te kijken aan wel kant hij/zij staat.
3. Bij meerdere experts, let op signaalwoorden (maar, bovendien, ook)
Valkuil: het gaat NIET om je eigen mening!




Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Samenvatting Stappenplan examenteksten:

1. Wat is het onderwerp van de opdracht/tekst?
2. Welk gegevens uit de tekst heb ik nodig voor een antwoord? (Werk met markeerstiften)
3. Gaat het om de hoofdlijn of om detailvragen?
4. Moet ik de hele tekst lezen of allen een deel?
5. Moet ik intensief lezen of globaal?
6. Zijn er woorden die ik niet ken en die ik niet kan afleiden of      raden? Zijn deze belangrijk?

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Voorkomende vragen  in je examen     

 Over welke vraag/ vragen                                                         naar welke vraag wordt gevraagd                     A qué se refiere                                                                              wat bedoelen  ze
 A quién/ quienes                                                                           aan/   voor wie
Cómo se relacionan                                                                      wat is de relatie/  overeenkomst
Cuál de las afirmaciones                                                            welke van deze beweringen
Cuál de los siguientes….                                                              welke van de volgende
Cuál es /cuales son                                                                        welk/ welke is het
Cuál es el objetivo                                                                           wat is het doel
Cuál es la relación                                                                           wat is de relatie
 El párrafo                                                                                             de alinea



Qué cuenta/dicen/se describe/explica Wat wordt er verteld/ gezegd/ beschreven/ uitgelegd
Qué es wat is
Qué es lo que wat is wat…..
Qué frase cabe welke zin past hier
Qué frase resume welke zin vat dit samen
Qué información da welke informatie geeft
Qué objetivo welk doel
Qué opina/opinión wat is de mening
Qué palabra-s falta-n welk(e) woord(en) ontbreken
Qué pregunta falta welke vraag ontbreekt
Qué quiere wat wil hij/ zij
Qué quiere decir con wat wordt bedoeld met
Qué se sabe de…. Wat weet men van/over
Qué tíulo/subtitulo podría servir… welke titel of ondertitel zou passend zijn Qué frase resume welke zin vat dit samen
Relacionar verbinding leggen/ verbinden
Respuesta antwoord
Según el párrafo/ el escritor… volgens paragraaf/ schrijver
Verdaderas waar


Slide 20 - Slide

This item has no instructions

   Voorkomende vragen in je examen

En qué pregunta encuentras está                        in welke vraag vind je dit/dat terug
Falsas                                                                                 niet waar/ onjuist
Introducción                                                                   introductie
Lee                                                                                       lees
Qué cuenta/dicen/se describe/explica         wat wordt er verteld/ gezegd/ beschreven/ uitgelegd
Qué frase cabe                                                               welke zin past hier
Qué frase resume                                                          welke zin vat dit samen
Qué información da                                                      welke informatie geeft
Qué objetivo                                                                     welk doel
De qué over                                                                       wat/ waarover
De qué aspecto de                                                        over welk aspect van de ……
De qué avisa/habla Voor wat wordt er gewaarschuwd






Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Voorkomende vragen in je examen

Qué opina/opinión                                                              wat is de mening
Qué palabra-s falta-n                                                        welk(e) woord(en) ontbreken
Qué pregunta falta                                                              welke vraag ontbreekt
Qué quiere decir con                                                          wat wordt bedoeld met
Qué se sabe de….                                                                 wat weet men van/over
Qué título/subtitulo podría servir…                              welke titel of ondertitel zou passend zijn ...
Qué frase resume                                                                welke zin vat dit samen
Relacionar                                                                               verbinding leggen/ verbinden
Respuesta                                                                               antwoord
Según el párrafo/ el escritor…                                        volgens paragraaf/ schrijver
Verdaderas/ falsas                                                               waar/niet waar


Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Leemos y aplicamos lo aprendido

42 preguntas en un tiempo de 150' 
1 pregunta es un promedio de 3' 57'' 
Para hoy:
1. Entrenamos 30' 
2. Corregimos y sacamos el promedio 
3. Estudiáis vocabulario: Quizlet
  • Conectores
  • Los verbos mas utilizados en español

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

 
1.Gevolg/Conclusie                                                      


2.Reden/Oorzak


3.Tegenstelling
                               





                            ESTUDIA Y MEMORIZA  
timer
10:00

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

  1. Gracias a                 dankzij dat: Gracias a la vida que ha dado tanto.
  2. Porque                     omdat: No como pescado porque no me gusta.
  3. Por eso/ esto           daarom: No me gusta el vino por eso no lo bebo.
  4. Ya que                     aangezien: Ya que tú no vas, yo tampoco voy.
  5. Visto que                  aangezien: Visto que tú vas yo también iré.
  6. Es que....                  het is omdat: No gracias, es que ya comí 
  7. Entonces                  dan, dus: Si no vienes ,¿a dónde irás entonces?




            Signaalwoorden (Reden / oorzaak)               

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

  1. En otras palabras…   .            met andere woorden….
  2. Es decir….                              oftewel….
  3. Resulta que…                         het blijkt dat ….
  4. Esto es…                                dat is...
  5. Con lo cual/por lo cual             waarmee/waardoor
  6. En resumen/resumiendo         samenvattend
  7. Al fin y al cabo                         uiteindelijk/tenslotte
  8. A fin de cuentas                       tenslotte /uiteindelijk

              Signaalwoorden  (Gevolg/conclusie)

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

aunque                                                                                    ook al,(al)hoewel
en cambio                                                                               daarentegen
mientras que                                                                          terwijl
sin embargo                                                                           echter
sino                                                                                             maar(wel) 
pero                                                                                            maar
a pesar de                                                                               ondanks
aún así                                                                                      desondanks                                                                           
todavía no                                                                                nog niet
aún no                                                                                       nog niet
la verdad es que...                                                                 de waarheid is dat..
sí es verdad que.... (pero…)                                               het wel waar dat…. (maar….)
frente a/comparado con...,...                                            tegenover, vergeleken met
por el contrario/al contrario                                             integendeel


           Signaalwoorden (Tegenstellingen)

Slide 27 - Slide

https://quizlet.com/nl/1019990229/conectores-flash-cards/?i=1fmng9&x=1qqt
dankzij dat: ......... la vida que ha dado tanto.

Slide 28 - Open question

This item has no instructions

daarom: No me gusta el vino......... no lo bebo.

Slide 29 - Open question

This item has no instructions

het is omdat: No gracias, ..........ya comí

Slide 30 - Open question

This item has no instructions

dan, dus: Si no vienes ,¿a dónde irás ...............?

Slide 31 - Open question

This item has no instructions

waarmee/waardoor: tengo una cita ............ no puedo ir contigo.

Slide 32 - Open question

This item has no instructions

dat is: ¡Claro,......... lo que yo quiero decirte!

Slide 33 - Open question

This item has no instructions

En resumen/resumiendo samenvattend: Mira, para ya de tanto bla, bla, bla,..................... tú no quieres ir, ¿verdad?

Slide 34 - Open question

This item has no instructions

ondanks...... de la lluvia salimos a pasear por el bosque.

Slide 35 - Open question

This item has no instructions

nog niet: No, ......................... he ido a por el pan, voy ahora

Slide 36 - Open question

This item has no instructions

vergeleken met: Es buen coche, pero ....... con el Volvo no es nada especial.

Slide 37 - Open question

This item has no instructions

1Doel Voorwaarden
2. Verandering in    tijd                                  
3. Vergelijken         
2. Uitbreiding    

                               


                            ESTUDIA Y MEMORIZA  
timer
10:00

Slide 38 - Slide

This item has no instructions

Leesvaardigheid

Slide 39 - Slide

This item has no instructions

   «El aprendizaje no es un destino, es un  viaje continuo»
 Semana 15

Slide 40 - Slide

iemand die binnen een verzetsbeweging strijdt voor een doorgaans
para que                            opdat
si                                           als
el objetivo                         het doel
la intención                     de bedoeling
a fin de  (que)                   ten einde, opdat
por ejemplo                       bijvoorbeeld
Signaalwoorden: Doel, voorwaarde

Slide 41 - Slide

This item has no instructions

desde                                                                                                                 sinds
hace… + tijdsbepaling                                                                                …. geleden
cuando (tenía 10)                                                                                          toen (ik 10 was)
en cuanto                                                                                                         zodra
ahora                                                                                                                  nu
hoy día                                                                                                              vandaag de dag
antes                                                                                                                  eerst, vroeger
después                                                                                                           daarna, later
al mismo tiempo                                                                                          tegelijk (ertijd)
al principio                                                                                                      aanvankelijk, in het begin
finalmente                                                                                                       uiteindelijk
más tarde                                                                                                        later
Aún                                                                                                                    nog
nunca                                                                                                               nooit!
alguna vez                                                                                                      ooit 
de repente/repentinamente opeens
entonces toen, destijds
desde entonces
  sinds die tijd

Signaalwoorden: Verandering in tijd 

Slide 42 - Slide

This item has no instructions

de la misma manera op dezelfde wijze
por ejemplo bijvoorbeeld
tanto… como… zowel… als…
tan…. como… zo…. als ….
como si...  Also



      Signaalwoorden: Vergelijking

Slide 43 - Slide

This item has no instructions





y                                                                                                 en
también                                                                                  ook
tampoco                                                                                  ook niet
no… ni…                                                                                     noch… noch…
igualmente                                                                             evenzo
por un lado… por otro lado                                                  aan de ene kant… aan de andere kant
por una parte... por otra (parte)                                         aan de ene kant.. aan de andere kant
además, …                                                                                bovendien
además de (esto)                                                                   behalve (dit)
mientras (tanto)                                                                     ondertussen, terwijl
aun (cuando)                                                                           zelfs (wanneer)
así como                                                                                   net zoals
al mismo tiempo                                                                    tegelijkertijd
ni siquiera                                                                                 zelfs niet
primero…., y luego/después…                                                erst…, daarna….     
sobre todo                                                                                vooral

Signaalwoorden: Uitbreiding

Slide 44 - Slide

This item has no instructions