forming meaningful sentences

How  to write meaningful sentences
1 / 10
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

How  to write meaningful sentences

Slide 1 - Slide

A meaningul sentence uses context clues and synonyms to communicate the meaning of a word in the sentence.
What is a meaningful sentence?

Slide 2 - Slide

  • Synonym clue
Je zin bevat een woord dat (bijna) hetzelfde betekent als het moeilijke/ onbekende woord.
  • Antonym clue
Je zin bevat een woord dat het tegenovergestelde betekent als het moeilijke/ onbekende woord.
  • Example clue
Je zin bevat een voorbeeld van het moeilijke/ onbekende woord.
  • Definition clue
Je zin bevat een uitleg/betekenis van het moeilijke/ onbekende woord. Maar, je mag dan niet het woordje 'word' of 'definition' of 'meaning' gebruiken in je zin.  
Ways to write a meaningful sentence

Slide 3 - Slide

stappen
voorbeeld
1
Kies een woord uit de lijst
rickety
2
Maak een lijst van woorden waar dit woord jou aan doet denken (of een woordweb)
old stairs, shaky, unsafe railing, falling apart, wooden bridges
3
Schrijf een zin met een of meerdere van deze woorden in een betekenisvolle context.
The rickety, old stairs and railing on my front porch have to be replaced because they are shaky and unsafe.
Hoe pak je het aan? 
1

Slide 4 - Slide

stappen
voorbeeld
1
Kies een woord uit de lijst
excluded
2
Maak een lijst van woorden waar dit woord jou aan doet denken (of een woordweb)
sit alone, left out, no friends, not included
3
Schrijf een zin met een of meerdere van deze woorden in een betekenisvolle context.
Charlotte felt excluded, left outbecause her friends didn't include her in the group during lunch break. 
Nog een voorbeeld
2

Slide 5 - Slide

Target word: expensive

My parents bought an expensive new car last week for 89000 Euros.
A
yes
B
no

Slide 6 - Quiz

Target word: school.

My school has 1000 pupils and 60 teachers.
A
yes
B
no

Slide 7 - Quiz

Target word: maths

Mike has to finish his homework for maths before he can watch series on NetFlix.
A
Yes
B
No

Slide 8 - Quiz

Formulate a meaningful sentence.

Target word: discuss

Slide 9 - Open question


EASY
Choose 5 words from your word list 
1) Translate 
2) Explain the word in your own words. Use examples, synonyms and or antonyms.
3) Use it in a sentence of at least 8 words. 

MORE CHALLENGING
Choose 5 words from your word list 
1) Translate it to Dutch
2) Write a meaningful sentence with each word (context). Use a synonym or an antonym and or an example. 
Your task

Slide 10 - Slide