week 03 les 1 repaso ser y estar/gustar

Hola, buenos días.
Hoy es

¿Qué vamos a hacer? 
  • ser y estar, el uso
  • corregir el ejercicio
  • gustar (leerdoel 7, 8, 13) --> planificación semana 03
lunes, el 14 de enero
1 / 22
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Hola, buenos días.
Hoy es

¿Qué vamos a hacer? 
  • ser y estar, el uso
  • corregir el ejercicio
  • gustar (leerdoel 7, 8, 13) --> planificación semana 03
lunes, el 14 de enero

Slide 1 - Slide

Yo ............. Paco.

Slide 2 - Open question

Los libros ................ en la mesa.

Slide 3 - Open question

Sabrina ............... guapa.

Slide 4 - Open question

¿Vosotros .............. españoles?

Slide 5 - Open question

Qué camiseta más bonita. ¡Qué guapa .................tú hoy!

Slide 6 - Open question

Nuestro profesor siempre .................... de mal humor.

Slide 7 - Open question

Amsterdam ............... en Holanda.

Slide 8 - Open question

Luisa y Carmen................ rubias.

Slide 9 - Open question

Mi hermano.................. simpático.

Slide 10 - Open question

Nosotros ............... nerviosos porque tenemos un exámen.

Slide 11 - Open question

Yo .................... cansado.

Slide 12 - Open question

LA: pág. 83 ej. 3
LA: pág 84 ej. 2 y 3
 LE: pág. 37 ej. 5.16

Slide 13 - Slide

Reflectie
Vul in: leerdoel 6

Slide 14 - Slide

Gustar = houden van/leuk vinden
letterlijk: bevallen
Me gusta el libro - het boek bevalt mij.
Ik vind het boek mooi. 
Me gustan las hamburguesas - hamburgers bevallen mij.
Ik hou van hamburgers.

Wanneer gebruik je gusta? En wanneer gustan        

Slide 15 - Slide

GUSTA OF GUSTAN
  • gusta + een zelfstandig naamwoord enkelvoud
 Me gusta el fútbol.= Ik hou van voetbal.
  • gusta + een werkwoord
Me gusta bailar. = Ik hou van dansen.
  • gustan + een zelfstandig naamwoord meervoud
Me gustan los perros. = Ik hou van honden. 
                                        Denk aan het lidwoord

Slide 16 - Slide

Meewerkend voorwerp
Om aan te geven wie het leuk vindt (letterlijk, aan wie het bevalt) gebruik je het meewerkend voorwerp. 
me
te
le
nos
os
les
Waar lijkt dit rijtje veel op?
wederkerende vnw.
me, te, se, nos, os, se

Slide 17 - Slide

Nadruk geven
(a mí)                           me gusta/gustan
(a tí)                             te  gusta/gustan
(a él/ella/usted)            le gusta/gustan
(a nosotros)                  nos gusta/gustan
(a vosotros)                  os gusta/gustan
(a ellos/ellas/ustedes)  les gusta/gustan
De vormen tussen haakjes mag je weglaten. 
me, te, ..... etc. moet je er altijd bij zetten. 

Slide 18 - Slide

Dus.....
(A mí) me gusta bailar.                      = Ik hou van dansen.
(A él) le gusta el fútbol.                     = Hij houd van voetbal.
(A nosotros) nos gusta la música.    = Wij houden van muziek.
¿(A vosotros) os gustan los perros? = Houden jullie van honden? 
(A ellos) les gusta bailar.                   = Zij houden van dansen. 

Slide 19 - Slide

OJO
De beklemtoonde vormen kan je weglaten (a mí, a tí, etc.)
Het meewerkend voorwerp MOET je gebruiken. (me, te, le...)
Wanneer je iets NIET leuk vind zet je gewoon NO voor het meewerkende voorwerp. 
No me gusta estudiar.
Andere werkwoorden die op dezelfde manier gaan zijn:
encantar= dol zijn op
doler (ue) = pijn doen

Slide 20 - Slide

Ahora vosotros.
LA: pág. 86 ej. 1
LE: pág. 32 ej. 5.1, 5.3, 5.4, 5.5
Leren gustar (zie filmpje)

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video