Herhalingsles HV1A Monniken en Ridders (Hoofdstuk 5)

Herhalingsles HV1A
Monniken en Ridders (Hoofdstuk 5)


In deze les gaan we de stof herhalen voor de toets van aanstaande maandag. Dit doen we door korte uitlegjes (herhaling) en quizvragen. 
Je doet mee door in te loggen, maar gebruik daarbij je EIGEN naam (geen afko's of bijnamen). 
1 / 29
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Herhalingsles HV1A
Monniken en Ridders (Hoofdstuk 5)


In deze les gaan we de stof herhalen voor de toets van aanstaande maandag. Dit doen we door korte uitlegjes (herhaling) en quizvragen. 
Je doet mee door in te loggen, maar gebruik daarbij je EIGEN naam (geen afko's of bijnamen). 

Slide 1 - Slide

Wat was het leenstelsel?
A
Een stelsel waarbij een leenheer land uitleende aan horigen in ruil voor trouw
B
Een stelsel waarbij de koning zijn land onder de geestelijkheid verdeelde
C
Een stelsel waarbij een leenman zijn land aan een leenheer uitleende, in ruil voor trouw
D
Een stelsel waarbij een koning zijn land uitleende aan zijn vazallen in ruil voor trouw

Slide 2 - Quiz

Het leenstelsel
Leenstelsel

Leenheer

leenman

trouw

belasting

vechten

Slide 3 - Slide

Waarom werd het leenstelsel ingevoerd door Karel de Grote?
A
De paus had gezegd dat Karel de Grote hulp nodig had voor het christelijke bestuur in het land
B
Karel de Grote had drie zoons die hij graag land wilde geven tijdens zijn leven.
C
Karel had een te groot rijk om alleen goed te kunnen besturen en beschermen.
D
Karel had geen zin om zijn rijk alleen te besturen, dus verdeelde hij zijn rijk onder zijn trouwe vrienden

Slide 4 - Quiz

Wat is een verschil tussen het leenstelsel en het hofstelsel?

Bij het leenstelsel ...
A
heb je machtsverschillen en bij het hofstelsel niet.
B
gaat het over boeren en bij het hofstelsel gaat het over koningen, graven en hertogen.
C
gaat het over het bestuurlijk systeem, maar bij het hofstelsel is een economisch systeem.
D
zijn er horigen en domeinen en bij het hofstelsel zijn die er niet.

Slide 5 - Quiz

Dit is een voorbeeld van het leenstelsel.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quiz

Wat is een goed voorbeeld
van een leenstelsel?
A
De koning bestuurt zijn land helemaal in zijn eentje.
B
De koning heeft ministers die hem advies geven over het bestuur van zijn land.
C
De koning heeft niets te zeggen over het bestuur van zijn land.
D
De koning heeft zijn land in twintig stukken verdeeld. Ieder stuk wordt bestuurd door een vriend van hem.

Slide 7 - Quiz

Wat is een nadeel van het leenstelsel?
A
Het geleende land werd door de leenman als eigendom gezien
B
De koning had te weinig land om uit te lenen
C
Er waren te weinig leenmannen
D
Na Karel de grote verdween het leenstelsel

Slide 8 - Quiz

In de vroege middeleeuwen deden missionarissen bekeringswerk in het gebied dat nu Nederland is. Wie waren twee van die missionarissen?
A
Alcuin en Einhard
B
Bonifatius en Willibrord
C
Pepijn en Lodewijk
D
Leo III en Hadrianus I

Slide 9 - Quiz

Heidenen
In de vroege middeleeuwen zijn veel mensen nog heidenen
Heidenen geloven niet niet christus, maar in natuurgoden
Christelijke missionarissen willen de heidenen gaan bekeren
Met hulp van de heer heidense gebruiken en feesten verbieden
Heidense gebruiken en feesten christelijk maken

Slide 10 - Slide

Organisatie van de geestelijken
Paus
Bisschop
Pastoor
Priester

Slide 11 - Drag question

Waarom waren geestelijken zo belangrijk in de middeleeuwen?
A
Omdat zij in contact stonden met God en daardoor waren ze heel invloedrijk
B
Omdat ze rijker waren dan de koning en dat volgens hun geloof moesten uitdelen aan de mensen
C
Omdat iedereen op de wereld christelijk was geworden in die tijd en daardoor hadden zij veel macht
D
Omdat de koning de geestelijken de meeste grond in het leenstelsel had gegeven en daardoor had iedereen met hen te maken

Slide 12 - Quiz

Een donjon, of mottekasteel, was een versterkte wachttoren. Hier woonde de heer als er gevaar was.
Het gebied buiten het domein bestond uit de grond van de vrije boeren en de woeste gronden, onontgonnen gebied en bossen.
De vrije boeren moesten tijdens een oorlog wél meevechten met de heer. De wapenuitrusting moesten ze zelf betalen.
De akkers van de heer werden bewerkt door horigen. Er waren akkers waarbij de volledige opbrengst naar de heer ging, en er waren akkers waarbij een deel van de opbrengst voor de horige boeren was. Overigens moesten ze hun pacht ook weer van deze opbrengst betalen.
Het vroonhof was de boerderij (hoeve) van de heer. Hier woonde de heer als er geen gevaar was. De opbrengsten van zijn akkers werd in schuren opgeslagen. In woningen naast een vroonhof woonden de horige boeren in geval van gevaar, zoals oorlog.
Bij het vroonhof waren stallen voor de dieren en boomgaarden.
Horigen woonden in vredestijd buiten het vroonhof
Met het hofstelsel bedoelen we het hele systeem (stelsel) van heren en horigen, inclusief de pacht en de herendiensten.

Slide 13 - Slide

Veel plichten,
weinig rechten

  • Iedereen op het domein van de heer hoorde bij het domein
  • De boeren waren horigen van de heer: ze moesten gehoorzaam zijn
  • Om op de grond van de heer te kunnen wonen, moest je pacht betalen.
  • De horigen waren ook verplicht om herendiensten, klusjeste doen.
  • Een horige moest overal toestemming voor vragen, ook om te trouwen
  • Een gevluchte horige was na een jaar en een dag een vrije boer.

Slide 14 - Slide

Leenstelsel
Hofstelsel
Politiek
Economie
Leenheer 
Boeren
Leenman
Landbouwgrond
herendiensten

Slide 15 - Drag question

Wat hoort NIET bij het hofstelsel?

Bij het hofstelsel.....
A
geeft de heer bescherming aan de horige
B
moesten horigen herendiensten verrichten
C
geeft de horige een deel van de opbrengst van het land aan de heer
D
helpt de heer de horige op het land tijdens de oogsttijd

Slide 16 - Quiz

Hier woont de heer
Hier werken horige en vrije boeren 
Hier moeten horigen diensten doen voor de heer

Slide 17 - Drag question

DIT DOE EEN HORIGE WEL
DIT DOE EEN HORIGE NIET

Slide 18 - Drag question

Wat is de standensamenleving?
A
Een samenleving waarin iedereen gelijk is
B
Een samenleving waarin men onderverdeeld is in geestelijken, adel en boeren
C
De samenleving die Karel de Grote gemaakt heeft met leenheren en leenmannen
D
De samenleving waarin men in armoede leeft en zich kan ontwikkelen tot adel of geestelijke

Slide 19 - Quiz

De standensamenleving
Geestelijkheid 
Adel
Boeren

Slide 20 - Drag question

Horige boer
Adel
Geestelijkheid

Slide 21 - Drag question

Islam
Opkomst Islam

Slide 22 - Slide

Mohammed ontving een boodschap van Allah, maar in Mekka kreeg hij niet echt volgelingen. Toen hij naar Medina ging, lukte dat wel en ontstond de Islam.
In welk jaar ging hij naar Medina?
A
610
B
622
C
632
D
648

Slide 23 - Quiz

Ramadan is 1 van de vijf zuilen van de Islam (belangrijkste geloofsregels). Ken je de andere 4 zuilen?
VIJF ZUILEN
Geven aan armen en zieken
Geen alcohol drinken
5x per dag bidden
Bedevaart naar Mekka
Er is 1 god
Profeet niet tekenen
Geen varkensvlees
Niet gamen

Slide 24 - Drag question

 Islam
 Christendom
Koran
Bijbel
Allah
God
Moskee
Kerk
Mohammed
Jezus Christus
Drie eenheid
Vijf zuilen
Priester
Imam
Paus

Slide 25 - Drag question

Waarin verschillen de soennieten en sjiieten van mening?
A
Of Mohammed goddelijk is of een profeet
B
Of Mohammed zelf de Koran geschreven heeft
C
Wie Mohammed op moet volgen (Aboe Bakr of Ali)
D
Wie moslim mag worden en waaraan men moet voldoen

Slide 26 - Quiz

Juist of onjuist?
De Arabische wereld heeft veel invloed gehad op het gebied van wiskunde, wetenschap en kunst
A
Juist
B
Onjuist

Slide 27 - Quiz

Wat is het verschil tussen monotheïsme en polytheïsme?
A
Het monotheïsme is een natuurgodsdienst en polytheïsme is een filosofie.
B
Monotheïsme is het geloof in één god. Polytheïsme is het geloof in meerdere goden.
C
De Grieken hadden al monotheïsme en de Romeinen begonnen met het christendom, het polytheïsme.
D
Monotheïsme is het geloof dat verspreid moet worden in de wereld en polytheïsme doet dat niet.

Slide 28 - Quiz

Zijn er nog vragen over de inhoud van dit hoofdstuk?
(Bij geen vragen, niets invullen!)

Slide 29 - Mind map