LE11 Week 4

Leereenheid 11
De oefenles
Week 4
1 / 21
next
Slide 1: Slide
DidactiekMBOStudiejaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Leereenheid 11
De oefenles
Week 4

Slide 1 - Slide

Waar gaan de vragen over?

Slide 2 - Slide

Voorbeeld doelstelling.

Aan het einde van de les kunnen de deelnemers vanuit beweging de bal gericht koppen op hun doelwit?

Wat ontbreekt bij deze doelstelling?
A
de bewegingsvorm en de omstandigheid
B
de bewegingsvorm en de kwalitatieve minimale prestatie
C
de kwantitatieve minimale prestatie en de omstandigheid
D
de kwantitatieve minimale prestatie en de kwalitatieve minimale prestatie

Slide 3 - Quiz

Voorbeeld doelstelling.
Aan het einde van de les kan 75% van de deelnemers de wreeftrap bij voetbal
als voorzet uitvoeren waarbij het standbeen steeds vlak naast de bal wordt geplaatst en de bal met de bovenkant van de voet wordt geraakt. De voet moet daarbij naar opzij wijzen.

De kwalitatieve minimale eis is dan...
A
75% van de deelnemers
B
als voorzet uitvoeren
C
de wreeftrap bij voetbal
D
de bal met de bovenkant van de voet raken

Slide 4 - Quiz

Voorbeeld doelstelling.
Aan het einde van de les kan 75% van de deelnemers de wreeftrap bij voetbal
als voorzet uitvoeren waarbij het standbeen steeds naast de bal wordt geplaatst.

"Als voorzet" is...
A
de omstandigheid
B
de bewegingsvorm
C
de situatie
D
de voorwaarde

Slide 5 - Quiz

Slide 6 - Slide

Bij aanvang van kern 1 (leren) mogen de deelnemers zelf tweetallen maken. Vanwege een oneven aantal deelnemers maakt de docent één drietal.

De opdracht is voor iedereen hetzelfde: met de bovenhandse techniek bij volleybal in 2x spelen (één keer voor jezelf, dan naar de ander) met een ruime boog naar de ander. Over en weer over een afstand van 3 meter.
Het drietal is aangepast, het zijn de betere spelers van de groep: ze staan nu in een driehoek opgesteld.

Welke bewegingsvorm is voor het drietal gekozen?
A
Basisvorm
B
Herhalingsvorm
C
Uitbreidingsvorm

Slide 7 - Quiz

Opdracht: met de bovenhandse techniek bij volleybal in 2x spelen (één keer voor jezelf, dan naar de ander) met een ruime boog naar de ander. Over en weer over een afstand van 3 meter.
Na een tijdje verandert de docent de opdracht: de bal moet nu in één keer worden gespeeld naar de ander.

Tot welke methodiek behoort bovenstaande methodische volgorde?
A
Alleen vakspecifieke methodiek
B
Alleen algemene methodiek
C
Beide aspecten van methodiek
D
Geen van beide

Slide 8 - Quiz

De opdracht is voor iedereen hetzelfde: in tweetallen met de bovenhandse techniek bij volleybal in 2x spelen (één keer voor jezelf, dan naar de ander) met een ruime boog naar de ander. Over en weer, over een afstand van 3 meter.

Wordt er voldaan aan het principe van makkelijk naar moeilijk..?
A
Ja
B
Nee
C

Slide 9 - Quiz

2
1

Slide 10 - Slide

3

Slide 11 - Slide

4

Slide 12 - Slide

De docent introduceert een nieuwe opdracht. De opdracht is voor iedereen hetzelfde: in tweetallen vanuit een onderhandse aangooi met de onderhandse techniek bij volleybal met een ruime boog naar de ander terugspelen. Steeds vanuit een onderhandse aangooi, over een afstand van 3 meter.

Na een tijdje wijst de docent twee tweetallen aan die een aangepaste opdracht krijgen: probeer een goede teruggespeelde bal niet te vangen maar met de bovenhandse techniek metéén weer terug te spelen.

Wordt er voor alle deelnemers voldaan aan het principe van makkelijk naar moeilijk..?
A
Ja
B
Nee, alleen voor die twee tweetallen
C
Nee, voor geen van de tweetallen
D
Ja, maar alleen voor de tweetallen die hetzelfde blijven doen

Slide 13 - Quiz

De docent introduceert een nieuwe opdracht. De opdracht is voor iedereen hetzelfde: in tweetallen vanuit een onderhandse aangooi met de onderhandse techniek bij volleybal met een ruime boog naar de ander terugspelen. Over en weer, over een afstand van 3 meter.

Na een tijdje wijst de docent twee tweetallen aan die een aangepast opdracht krijgen: probeer een goede teruggespeelde bal niet te vangen maar met de bovenhandse techniek metéén weer terug te spelen.

Welke vorm is beschreven voor de twee tweetallen met de aangepaste opdracht..?
A
Basisvorm
B
Herhalingsvorm
C
Uitbreidingsvorm
D
Geen van genoemde vormen

Slide 14 - Quiz

De docent introduceert een volgende opdracht.

De opdracht is voor iedereen hetzelfde: in tweetallen met de bovenhandse techniek bij volleybal in 1x raken / spelen met een ruime boog terug naar de ander. Als het fout gaat mag je de bal vangen maar je mag met de onderhandse techniek de rally / serie ook opgang houden. Over en weer, over een afstand van 3 meter.

Stelling 1: er wordt voldaan aan het principe van makkelijk naar moeilijk
Stelling 2: er wordt voldaan aan het principe van enkelvoudig naar samengesteld
A
Alleen stelling 1 is waar
B
Alleen stelling 2 is waar
C
Beide zijn waar
D
Beide zijn niet waar

Slide 15 - Quiz

De docent introduceert een volgende opdracht.

De opdracht is voor iedereen hetzelfde: in tweetallen met de bovenhandse techniek bij volleybal in 1x raken / spelen met een ruime boog terug naar de ander. Indien de bal te laag komt mag je met de onderhandse techniek de rally / serie opgang houden. Over en weer, over een afstand van 3 meter.

Welke vorm is bovenstaand beschreven?
A
Basisvorm
B
Herhalingsvorm
C
Uitbreidingsvorm
D
Geen van genoemde vormen

Slide 16 - Quiz

Voetbal, kaatsen, stroomvorm
Organisatie: vijf spelers verdeelt over vier plekken. Bij aanvang (blauw staan er 2).
Doordraaien door achter de bal aan naar de volgende plek te gaan!

Opdracht: zelfde! Alleen Anita en Sjonnie moeten op de kaatsplek geel met
rechts kaatsen en op kaatsplek rood met links! de rest mag het zelf bepalen.

Welke vorm is het voor Anita en Sjonnie? En voor de rest?
A
Anita en Sjonnie: basisvorm Rest: Uitbreidingsvorm
B
Anita en Sjonnie: uitbreidingsvorm Rest: basisvorm
C
Anita en Sjonnie: uitbreidingsvorm Rest: herhalingsvorm
D
Anita en Sjonnie: uitbreidingsvorm Rest: herhalingsvorm

Slide 17 - Quiz

Voetbal, kaatsen, stroomvorm
Organisatie: vijf spelers verdeelt over vier plekken. Bij aanvang (blauw staan er 2).
Doordraaien door achter de bal aan naar de volgende plek te gaan!

Opdracht: speler blauw speelt de bal op speler geel. Geel kaatst direct op rood.
Speler rood kaatst direct door naar groen.
Speler groen controleert de bal en dribbelt met de bal buitenom
en sluit aan bij speler blauw. Welke vorm is beschreven?
A
Basisvorm
B
Herhalingsvorm
C
Uitbreidingsvorm
D
Geen van genoemde vormen

Slide 18 - Quiz

Voetbal, kaatsen, stroomvorm
Organisatie: vijf spelers verdeelt over vier plekken. Bij aanvang (blauw staan er 2).
Doordraaien door achter de bal aan naar de volgende plek te gaan!

Opdracht: Nu doet bijna iedereen als Anita en Sjonnie: op de kaatsplek geel met
rechts kaatsen en op kaatsplek rood met links!
Daphne en Ian mogen het zelf bepalen.

Welke vorm is het voor Daphne en Ian? En voor de rest?
A
Daphne en Ian: basisvorm Rest: Uitbreidingsvorm
B
Daphne en Ian: uitbreidingsvorm Rest: basisvorm
C
Daphne en Ian: uitbreidingsvorm Rest: herhalingsvorm
D
Daphne en Ian: herhalingsvorm Rest: basisvorm

Slide 19 - Quiz

Algemene methodiek

Voldoet de oefening (voetbal; kaatsen; stroomvorm) aan de voorwaarden
voor algemene methodiek?

1. Sluit het aan bij bekende (eerder uitgevoerde) oefenvormen
2. Gaan de opdrachten van makkelijk naar moeilijk?
3. Van enkelvoudig naar samengesteld?
4. De oefening verandert op organisatie of opdrachtniveau..?

A
Ja, aan alle voorwaarden wordt voldaan
B
Nee, er wordt alleen gekaatst. Is dus enkelvoudig!
C
Nee, de oefening verandert niet. Het gaat alleen maar over kaatsen.
D
Nee want het is te moeilijk voor Nas en Noa...

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Slide