Examentraining hoofdstuk 3

EXAMENTRAINING HOOFDSTUK 3 
1 / 15
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 15 slides, with text slides.

Items in this lesson

EXAMENTRAINING HOOFDSTUK 3 

Slide 1 - Slide

Wat neem je mee naar het examen?
Let op:
Bij meerkeuze vragen maar 1 antwoord goed
Geld twee cijfers achter de komma
Berekeningen altijd opschrijven
Kijk op hoeveel decimaal je moet afronden
Als er om een uitleg wordt gevraagd deze opschrijven 

Slide 2 - Slide

Op de volgende bladzijde
Je moet weten hoe je het nettoresultaat uit rekend.
Deze vraag mag je niet fout doen.

Slide 3 - Slide

Wat zijn vaste en variabele kosten?
Vaste kosten veranderen niet als je meer of minder gaat produceren, variabele kosten wel.

Slide 4 - Slide

voorbeeld
Brutowinstmarge:
 Je drukt de brutowinstmarge uit in en percentage van de inkoopprijs of inkoopwaarde.
oplossing
Welke procent som
Wat weet je over groente en wasmiddel?
Wat is een groot verschil tussen deze twee?
Wat moet je sneller verkopen?
Waarom?

Slide 5 - Slide

Wat moet je eerst uitrekenen?
Je moet eerst uitreken hoeveel de groentenzaken in 2006 en 2016 verkochten.
Met welke formule?
Ben je dan klaar?
Je bent nog niet klaar want je moet uitreken met hoeveel procent de bestedingen zijn gedaald van 2006 naar 2016.
Welke formule?
Infobron volgende bladzijde

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Ze proberen je een verkeerde keuze te laten maken. Goed lezen.
dan kan het alleen maar...zijn.
6 p's

Slide 8 - Slide

Volgende bladzijde
Wat is rendement?
Het staat in de opdracht.
De nettowinst uitgedrukt in procenten van hety geinvesteerde vermogen.
Wat moet je nu eerst uitrekenen?
Nu moet je de nettowinst uitdrukken in procenten van het geinvesteerde vermogen.
Welke formule moet je gebruiken?

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Hoe kan je voor 2011 en 2016 de prijs per potplant uitrekenen?
 je weet de formule: afzet X verkoopprijs = omzet

Moet je de verkoopprijs weten: omzet / afzet = verkoopprijs
LET OP: je moet berekenen hoeveel de gemiddelde prijs gestegen of gedaald is. Vergeet dit niet te doen en opschrijven stijging of daling anders geen punt.

Slide 11 - Slide

Omzet = afzet X verkoopprijs.

Jan verkoopt minder terwijl andere winkels zoals hij meer verkopen. Wat kan een reden zijn dat hij minder verkoopt.
Omzet = afzet X verkoopprijs
Dus het enige goede antwoord....

Slide 12 - Slide

Wat is ararbeidsproductiviteit?
Wat doet een bedrijf met loonkosten?
Welke invloed heeft  een hogere arbeidsproductiviteit op de prijs van producten?
Nu nog netjes opschrijven waarom de nettowinst dan omhoog gaat.

Slide 13 - Slide

Gebruik de informatie van de vorige bladzijde
a. Hoeveel moet hij zelf investeren.
b. Hoeveel bespaart hij jaarlijks.
Dan is de vraag hoeveel keer passen de besparingen in het geinvesteerde bedrag.

Wat moet je eerst berekenen om de vraag te kunnen oplossen?

Slide 14 - Slide

Belangrijk bij het maken van een examen:
Geld 2 cijfers achter de komma.
Goed lezen, een decimaal, hoeveel redenen geven.
Antwoord geven op de vraag en niet in een paar woorden. ALTIJD DE BEREKENING OP SCHRIJVEN!!
Als de gasprijs daalt heeft hij dan meer of minder voordeel van zijn investering?
Heeft hij het geinveteerde geld dan eerder of later terug?

Slide 15 - Slide