Thema 5 les 3 Soorten bewegingen

1 / 19
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Absentie (zorg dat je spullen op tafel liggen) 
Hoofdstuk opbouw 
Start nieuw thema 
Doelen van de les
Begrippen van de les
Doel met uitleg
Opdrachten maken 
Nakijken  
Doel van de les en afsluiting

Slide 2 - Slide

Hoofstukopbouw
1. Snelheid
2. Gemiddelde snelheid
3. Soorten bewegingen 
4. Veilig rijden
5. Veiligheid in het verkeer
Toets

Slide 3 - Slide

Gemiddelde snelheid: Doelen
  1. Je kunt de gemiddelde snelheid berekenen.  
  2. Je kunt de afstand berekenen als je de tijd en de snelheid weet.
  3. Je kunt de tijd berekenen als je de afstand en de snelheid weet. 

Slide 4 - Slide

Doel: Je kunt de gemiddelde snelheid berekenen.  
Je kunt de gemiddelde snelheid berekenen als je de afstand en de tijd weet.

Als je bijvoorbeeld ergens heen fiets, is de kans groot dat je niet constant dezelfde snelheid fietst. Je gaat bijv een heuvel op, of juist een heuvel naar beneden. 

Slide 5 - Slide

Doel: Je kunt de gemiddelde snelheid berekenen.  
Je kunt de gemiddelde snelheid berekenen als je de afstand en de tijd weet.
Bijvoorbeeld:

Formule: 
gemiddelde snelheid = afstand : tijd
 de gemiddelde snelheid in meter per seconde (m/s);
• de afstand in meter (m);
• de tijd in seconde (s).


Slide 6 - Slide

Doel: Je kunt de gemiddelde snelheid berekenen.  
Je kunt de gemiddelde snelheid berekenen als je de afstand en de tijd weet.
Bijvoorbeeld:
Je hebt in totaal 2 uur gefietst. De afstand van de hele fietsrit was
32 kilometer.
Formule: 
gemiddelde snelheid (km/h) = afstand (km) : tijd (h)
gemiddelde snelheid = 32 : 2
                                              = 16 Km/u



Slide 7 - Slide

Een wagen rijdt met een gemiddelde snelheid van 60 km/h om een vracht af te leveren. Hij doet 8 uur over deze reis.
Hoeveel kilometer heeft de vrachtwagen afgelegd tijdens deze reis?
A
360 km
B
480 km
C
400 km
D
520 km

Slide 8 - Quiz

Kim gaat met haar ouders op vakantie. De afstand is 200 km. Ze doen er vier uur over om op de plaats van bestemming te komen. Kim rekent uit:
200 : 4 = 50 Wat heeft zij uitgerekend?
A
de gemiddelde snelheid
B
de grootste snelheid
C
de kleinste snelheid
D
de veiligste snelheid

Slide 9 - Quiz

Nakijken: 
basisstof 2 
blz 21

Slide 10 - Slide

Soorten bewegingen: Doelen
  1. Je kunt uitleggen wat er gebeurt met de snelheid bij een versnelde beweging
  2. Je kunt uitleggen wat er gebeurt met de snelheid bij een beweging met constante snelheid
  3. Je kunt uitleggen wat er gebeurt met de snelheid bij een vertraagde beweging

Slide 11 - Slide

Begrippen: 


Beweging met een constante snelheid : Beweging waarvan de snelheid niet verandert. Constant = hetzelfde
Versnelde beweging: Beweging waarvan
de snelheid steeds groter wordt.

Vertraagde beweging: Beweging waarvan de
snelheid steeds kleiner wordt.
















Slide 12 - Slide

Doel: Je kunt uitleggen wat er gebeurt met de snelheid bij een versnelde beweging. 
Bij een versnelde beweging leg je
iedere seconde een grotere
afstand af. 
Als je op de fiets harder begint
te trappen, versnel je. 
Als je vader in de auto ineens
het gaspedaal intrapt, versnel je. 

Slide 13 - Slide

Doel: Je kunt uitleggen wat er gebeurt met de snelheid bij een beweging met constante snelheid.  
Op een rechte weg rijd je vaak constant. (=hetzelfde)
Constante snelheid: je legt iedere seconde dezelfde afstand af. 

Slide 14 - Slide

Doel: Je kunt uitleggen wat er gebeurt met de snelheid bij een vertraagde beweging. 
vertraging: langzamer
Als je op de fiets en je remt, vertraag je je snelheid. Je snelheid wordt kleiner. 


Versnelde = sneller, afstand wordt groter.
constant = hetzelfde, afstand blijft gelijk.
vertraagt = langzamer, afstand wordt kleiner. 

Slide 15 - Slide

Aan de slag:
Samen lezen en opdrachten maken. 
blz: 28


Huiswerk: 
lezen en maken blz 28- 33
begrippenlijst 3

Slide 16 - Slide

 Dit hebben we vandaag geleerd: 

Je kunt uitleggen wat er gebeurt met de snelheid bij een versnelde beweging.
Je kunt uitleggen wat er gebeurt met de snelheid bij een beweging met constante snelheid.
Je kunt uitleggen wat er gebeurt met de snelheid bij een vertraagde beweging. 

Slide 17 - Slide

Chantal koopt een pak melk. Onderweg naar huis merkt ze dat het pak lekt. Ze ziet druppels op de grond. Hoe zie je aan de druppels dat ze sneller is gaan lopen.
A
De druppels liggen dichter bij elkaar.
B
De druppels liggen verder van elkaar vandaan.

Slide 18 - Quiz

Bedankt!

Slide 19 - Slide