This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes.
Items in this lesson
zwart werk
A
betalen je belasting
B
betalen je premie
C
betaal je geen belasting
D
betaal je geen btw
Slide 1 - Quiz
Volgens de definitie van werk moet werk nuttig zijn voor anderen
A
Juist
B
Onjuist
C
Weet ikniet
Slide 2 - Quiz
Bij werk moet je iets goed kunnen en er moet behoefte zijn aan het werk
A
Waar
B
Niet waar
Slide 3 - Quiz
Wat is werk?
A
Werk is iets doen waar je betaald voor krijgt
B
Werk is iets doen wat je leuk vind
C
Werk is iets doen voor een ander
D
Werk is iets doen voor een ander zonder dat je daarvoor betaald krijgt
Slide 4 - Quiz
Marco loopt een restaurant in om te vragen of hij daar mag werken. Hoe kwam hij aan werk?
A
Vacature
B
Open sollicitatie
C
UWV
D
Netwerken
Slide 5 - Quiz
De piramide van Maslow gaat over:
A
Geluk
B
(Basis)behoeften
C
Egypte
D
Hobby's
Slide 6 - Quiz
Wat is GEEN basisbehoefte volgens Maslow
A
Lichamelijke behoeften.
B
Seksuele behoeften.
C
Zelf-realisatie
D
Erkenning & waardering
Slide 7 - Quiz
Wat is de piramide van Maslow?
A
behoeftehiërarchie
B
Model van Abraham
C
een piramide in Egypte
D
Begeleidingsmethode
Slide 8 - Quiz
Wat is correct over de piramide van Maslow?
A
Lichamelijke behoeften = de tweede laag
B
Zelfontplooiing = de top
C
Waardering = de top
D
Veiligheid = de onderste laag.
Slide 9 - Quiz
Wat is geen behoefte volgens Maslow?
A
zelf-ontplooing
B
behoefte aan veiligheid
C
behoefte aan sociale contacten
D
behoefte aan acceptatie
Slide 10 - Quiz
Om naar het volgende level van Maslow te komen moet je
A
Alle levels tegelijk doen
B
eerst het eerste level afmaken en daarna door naar de volgende
C
het maakt niet uit hoe je door de levels heen gaat aangezien je door alle levels kris kras gaat
D
wie Maslow?
Slide 11 - Quiz
Wat is géén reden om te werken:
A
Geld verdienen
B
Diploma behalen
C
Contact met andere menden
D
Regelmaat
Slide 12 - Quiz
wat is geen kenmerk van de maatschappelijke ladder
A
kennis
B
macht
C
inkomsten
D
uitgavan
Slide 13 - Quiz
Wat is de maatschappelijke ladder?
A
Maatschappelijke posities van hoog naar laag
B
Inkomens van hoog naar laag
C
De invloed die mensen hebben van veel naar weinig
D
Opleidingsniveaus van hoog naar laag
Slide 14 - Quiz
Het stijgen en dalen op de maatschappelijke ladder.
A
verticale sociale mobilieit
B
sociale mobiliteit
C
positieverwerving
D
positietoewijzing
Slide 15 - Quiz
Wat betekend het begrip?
maatschappelijke ladder
A
De indeling van mensen en hun positie in de maatschappij.
B
De indeling van mensen en hun afkomst in de maatschappij.
C
De indeling van mensen en hun opleiding in de maatschappij.
D
De indeling van mensen en hun cultuur in de maatschappij.
Slide 16 - Quiz
Iemand in armoede staat onder aan de maatschappelijke ladder
A
juist
B
onjuist
Slide 17 - Quiz
Welke zinnen zijn juist? 1. Iemand met werk heeft een plaats op de maatschappelijke ladder. 2. Iemand die de Staatsloterij wint, stijgt meteen op de maatschappelijke ladder. 3. Iedereen kan een stapje klimmen op de maatschappelijke ladder.
A
1 en 2 zijn juist
B
2 en 3 zijn juist
C
1 en 3 zijn juist
D
1, 2 en 3 zijn juist
Slide 18 - Quiz
Wat bepaalt je positie op maatschappelijke ladder
A
Afkomst
B
Opleiding
Slide 19 - Quiz
Wat zijn de functies van de verzorgingsstaat?
A
Verzekeren
B
Verzorgen
C
Verheffen
D
Veranderen
Slide 20 - Quiz
Nederland is een verzorgingsstaat?
A
Ja
B
Nee
Slide 21 - Quiz
wat is een verzorgingsstaat?
A
de overheid zorgt voor veiligheid
B
iedereen is verantwoordelijk voor zijn/haar eigen omgeving
C
de overheid zorgt actief voor welvaart en welzijn van de burger
Slide 22 - Quiz
Nederland is een verzorgingsstaat. Dat zie je bijvoorbeeld aan:
A
de kloof tussen arm en rijk
B
de lage belastingen
C
dat ouderen AOW krijgen
D
de grote sociale ongelijkheid
Slide 23 - Quiz
Je nettoloon is....
A
Je loon na aftrek van belastingen en premies
B
Je loon voor belastingen en premies
Slide 24 - Quiz
waarom is het belangrijk dat veel mensen in een verzorgingsstaat werken?