Leesvaardigheid aanpak

READING STRATEGIES
1 / 31
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, k, mavo, havoLeerjaar 1-4

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

READING STRATEGIES

Slide 1 - Slide

Today's goals
  1. At the end of this lesson you know the different reading strategies there are and which strategy to use for which type of question.
  2. Next you are going to practice the reading strategies online.


Slide 2 - Slide

Aanpak tekst 

1 Oriënterend lezen (voorkennis activeren)
2 vragen lezen
3 leesstrategie bepalen
4 tekst lezen + vraag beantwoorden

Slide 3 - Slide

Welke leesstrategieen ken je?
Tekst
timer
1:00

Slide 4 - Open question

Leesstrategieën
Wat is een leesstrategie? = hoe je een tekst leest.


- oriënterend lezen (= skimmen)
- globaal lezen
- zoekend lezen (= scannen)
- intensief lezen

Slide 5 - Slide

Leesstrategieën
How do you know which one to use? = lees eerst de vraag, bepaal wat voor soort informatie je nodig hebt en waar in de tekst je het kunt vinden. 


Slide 6 - Slide

 Leesstrategieën
Orienterend: bekijken en voorspellen
Globaal: vlot doorlezen, begrijpen, onderwerp vastzetten
Zoekend: bekijken en vinden, als een woordzoeker
Intensief: alles goed lezen, de volledige tekst begrijpen/kunnen gebruiken

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Oriënterend lezen (= skimmen)
Bij oriënterend lezen bepaal je het onderwerp van een tekst. Als je weet wat het onderwerp van een tekst is, begrijp je de tekst beter. Bij oriënterend lezen:
- lees je de titel
- lees je de inleiding (de eerste alinea)
- lees je tussenkopjes
- kijk je naar de bronvermelding onder de tekst. Die vertelt je vaak wat voor soort tekst het is: een tijdschrift- of internetartikel, verhaal, gedicht, advertentie, brief, enzovoort
- kijk je naar de foto’s en afbeeldingen
- kijk je naar lijstjes, rijtjes of schema’s in de tekst
- kijk je naar anders gedrukte woorden (bijvoorbeeld vet, cursief, enzovoort)








Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Globaal lezen

Slide 13 - Slide

Globaal lezen
Bij globaal lezen lees je oppervlakkig en achterhaal je alleen de belangrijkste informatie. Je hoeft niet ieder woord te begrijpen.
Bij globaal lezen:
- lees je de titel en tussenkopjes
- lees je de inleiding en het slot
- lees je de eerste en laatste zin van elke alinea
Ga je een interview lezen? Lees dan eerst alleen de interviewvragen zonder de antwoorden. Je komt dan te weten welke informatie je kunt vinden in de tekst.





Slide 14 - Slide

Zoekend lezen

Slide 15 - Slide

Zoekend lezen  (= scannen)
Met zoekend lezen kun je gericht informatie zoeken, bijvoorbeeld hoe duur de kaartjes voor een film zijn of hoe laat je favoriete tv-programma begint. Je leest dus niet de hele tekst!
Bij zoekend lezen:
- lees je de titels en tussenkopjes
- zoek je naar kernwoorden die te maken hebben met wat je zoekt
- kijk je naar anders gedrukte woorden (bijvoorbeeld vet, cursief, enzovoort)
- stop je met lezen als je het gevonden hebt





Slide 16 - Slide

Lees onderstaande leessituaties. Welke leesstrategie pas je toe?
Situatie 1: 
Om 07.00 uur valt de krant door de brievenbus. Voordat je naar school gaat, wil je snel weten wat het belangrijkste nieuws is. 
Situatie 2: 
Voor biologie moet je een werkstuk maken over klimaatverandering. Je hebt op een internet een tekst gevonden over het klimaat. Je wilt weten of je de tekst kunt gebruiken.
Situatie 3: 
Je hebt morgen een toets over de Romeinen. Je leest de tekst in je boek geschiedenis.
Situatie 4:
Je wilt een pretpark bezoeken en bent benieuwd naar de prijzen. Je bezoek de website van het pretpark.
Orienterend lezen
Globaal lezen
Precies lezen
Zoekend lezen
Kritisch lezen

Slide 17 - Drag question

Slide 18 - Slide

1. How much discount do you get off printers?
A
80%
B
50%
C
25%
D
30%

Slide 19 - Quiz

2. The sale begins on....
A
16 May
B
25 April
C
17 May
D
24 April

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Slide

3. There is a big ........ sale.
A
Shop
B
Warehouse
C
Storage

Slide 22 - Quiz

Intensief lezen

Slide 23 - Slide

Intensief lezen
Bij intensief lezen probeer je alle informatie in de tekst te begrijpen. Dit doe je bijvoorbeeld bij vragen over de inhoud van de tekst.
Bij intensief lezen:
- lees je de hele tekst
- let je op de inleiding en de tussenkopjes
- zoek je de belangrijkste zinnen en woorden uit de alinea’s
- zoek je de betekenis van belangrijke, moeilijke woorden op





Slide 24 - Slide

Tekstdoel
Met welk doel heeft de schrijver de tekst geschreven? De schrijver wil bijvoorbeeld iets aan de lezer uitleggen of wil dat de lezer iets doet. Als je weet met wat voor soort tekst je te maken hebt, begrijp je sneller wat het doel van de schrijver is.

De schrijver wil:
  • Informeren  (krantenbericht, folder, verslag van een sportwedstrijd)
  • Adviseren / instrueren (recept, gebruiksaanwijzing)
  • Overtuigen (recensie, brief)
  • Activeren (uitnodiging, advertentie)
  • Mening geven (reactie op website, recensie van een cd of filmpje)
  • Vermaken / amuseren (fictief verhaal, strip, songtekst)



Slide 25 - Slide

Structuur in teksten
De meeste teksten bestaan uit een inleiding, middenstuk en slot. Deze opbouw geeft de tekst structuur.
  • De inleiding: het onderwerp van de tekst wordt duidelijk. De inleiding is meestal een aandachtstrekker, een verhaaltje of voorbeeld. Doel: de lezer nieuwsgierig maken.
  • Het middenstuk: bestaat uit meerdere alinea’s. Iedere alinea behandelt  één deelonderwerp, meestal in één zin weergegeven: de kernzin. Deze zin staat meestal aan het begin van de alinea. De rest van de alinea bestaat uit argumenten, uitleg of voorbeelden bij de kernzin.
  • Het slot: de belangrijkste informatie uit de tekst wordt kort herhaald. Bij nieuwsberichten ontbreekt het slot vaak. In deze artikelen staat het belangrijkste in de eerste alinea’s. Latere alinea’s geven alleen extra informatie.



Slide 26 - Slide

Gatenteksten
In een gatentekst zijn een of meer woorden of tekstgedeeltes weggelaten. Je moet een woord of zinsdeel kiezen dat op die plek past. Je kunt daarbij altijd kiezen uit meerdere mogelijkheden.

Bij gatenteksten:
- lees je de tekst voor en na het invullijntje
- lees je de antwoorden waar je uit moet kiezen nog niet
- bedenk je eerst zelf welk (Nederlands) woord op de open plek zou kunnen staan: is een positief, negatief of neutraal woord passend?
- vergelijk je jouw antwoord met de antwoordmogelijkheden en kies je het goede antwoord





Slide 27 - Slide

Moeilijke woorden
Soms kom je in een tekst moeilijke woorden tegen; je hoeft niet alle Engelse woorden te kennen om een tekst te begrijpen! Soms kun je raden wat een woord betekent doordat je:
- een (bijna) Nederlands woord herkent
- een woord uit een andere taal herkent
- de betekenis kunt afleiden uit de context (de zin waarin het woord staat en/of de zinnen eromheen).
Pas als je met deze manieren niet verder komt, gebruik je een woordenboek.






Slide 28 - Slide

Woordstrategieën
TIPS

  1. Bekijk eerst of je de betekenis kunt raden door de andere woorden (in context)

  2. Bekijk of het woord op een ander woord lijkt bijvoorbeeld uit een andere taal. 
  3. Hak het woord in stukjes. Komt een deel van het woord je bekend voor?
  4. Bepaal of het woord een werkwoord, zelfstandig naamwoord, bijwoord, etc. is.

Slide 29 - Slide

Woordenboek tips

  1. Zoek het basiswoord. (slow i.p.v. slowly, extend i.p.v. extended)
  2. Let op: Er staan vaak meerdere betekenissen in het woordenboek.
    Kijk dan goed naar het onderwerp van de tekst en kies de vertaling die het beste in de context past.
  3. Oefen met het woordenboek dat je op je toets gaat gebruiken. Zo zorg je ervoor dat het alfabet goed in je hoofd zit, zodat je de woorden snel kunt opzoeken. 

Slide 30 - Slide

En nu zelf aan de slag!
Practice your reading skills via:

Slide 31 - Slide