13.4 De nieren

Bouw en werking van de nieren
Taak van de nieren:

1 Uitscheiden van afvalstoffen, schadelijke stoffen en overtollig water (door urine)

2 Constant houden van de osmotische waarde in het bloed en interne milieu (weefselvloeistof en lymfe)

1 / 22
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Bouw en werking van de nieren
Taak van de nieren:

1 Uitscheiden van afvalstoffen, schadelijke stoffen en overtollig water (door urine)

2 Constant houden van de osmotische waarde in het bloed en interne milieu (weefselvloeistof en lymfe)

Slide 1 - Slide

Andere uitscheidingsorganen
Huid                lever                        longen

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Met welk cijfer wordt op deze dwarsdoorsnede een nier aangegeven?
A
3
B
4
C
5
D
de nier staat er niet bij

Slide 4 - Quiz

Welk cijfer geeft
de urineleider aan?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 5 - Quiz

Slide 6 - Video

Kapsel van Bowman
Eerste gekronkelde nierbuisje
Lus van Henle
Verzamel- buis
Ultrafiltratie
Water resorptie
Water resorptie
Resorptie van glucose

Slide 7 - Drag question

Waardoor is de bloeddruk hoger in de glomerulus?
A
de bloeddruk is niet hoger
B
omdat het slagadertje is opgerold tot een kluwen
C
omdat het aanvoerend deel een kleinere diameter heeft
D
omdat het afvoerende deel een kleinere diameter heeft

Slide 8 - Quiz

Wat betekent ultrafiltratie?

Slide 9 - Open question

Wat betekent terugresorptie?

Slide 10 - Open question

Bij een nier zijn schors, merg en nierbekken
te onderscheiden.
In welk deel of in welke delen worden actief stoffen
uit de voorurine gehaald?
A
alleen in de schors
B
alleen in het merg
C
in de schors en het merg
D
in de schors, het merg en het nierbekken

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Slide

Welke van de vloeistoffen
is waarschijnlijk voorurine
van de mens?
P
Q
R
S
witte bloedcellen
+
-
-
-
glucose
+
+
-
-
hormonen
+
+
+
-
ureum
+
+
+
+
A
P
B
Q
C
R
D
S

Slide 13 - Quiz

Wat is waar (bij een gezond persoon)?
A
Glucose zit wel in voorurine, niet in urine
B
Glucose zit zowel in voorurine als urine
C
Glucose zit niet in voorurine of urine
D
Glucose zit niet in voorurine, wel in urine

Slide 14 - Quiz

Bloedplasma bevat eiwitten, urine normaal gesproken niet. Hoe komt dat?
A
Eiwitten worden actief teruggeresorbeerd uit voorurine
B
Eiwitten verlaten de voorurine passief door diffusie
C
Eiwitten worden door ADH teruggeresorbeerd
D
Eiwitten zijn te groot om via ultrafiltratie in de voorurine te komen

Slide 15 - Quiz

hoe werkt ADH?

Slide 16 - Slide

Welk orgaan maakt ADH?
A
hypothalamus
B
hypofyse
C
nier
D
bijnier

Slide 17 - Quiz

Veel ADH zorgt voor...
A
donkere urine
B
lichte urine

Slide 18 - Quiz

Stap 1:
Stap 2:
Stap 3:
Stap 4:
Stap 5:
Stap 6:
Stap 7:
Sensoren in de hypothalamus registeren een te hoge osmotische waarde (te weinig water in bloed).

De hypothalamus wordt hierdoor gestimuleerd om ADH te maken.

Via de achterkwab komt ADH in het bloed.

ADH bereikt de nieren en nieren gaan minder water uitscheiden.

De osmotische waarde van het bloed daalt.

Sensoren in de hypothalamus registeren de lagere osmotische waarde.

De hypothalamus wordt geremd in de afgifte van ADH.

Slide 19 - Drag question

Als je heel zoute drop gegeten hebt, krijg je dan veel of weinig ADH in je bloed? Waarom?
A
Veel ADH want dat stimuleert de uitscheiding van water
B
Veel ADH want dat remt de uitscheiding van water
C
Weinig ADH want dat stimuleert de uitscheiding van water

Slide 20 - Quiz

Welke vragen heb je nog over de stof?

Slide 21 - Mind map

Zelf 
  • Lezen 13.3 (vanaf 184) en 13.4
  • Maken opdrachten 13.3: 6 t/m 15
  • Maken opdrachten 13.4: 1 t/m 9


Slide 22 - Slide