π₯ 1. Je kent functies van de camera (scherpstellen, zoomen, diafragma, sluitertijd, scherptediepte)
π‘ 2. Je begrijpt hoe licht & scherpte samenwerken (grote/kleine lensopening, effect op licht en diepte)
π 3. Je kent verschillende lenzen en hun effect (groothoek, telelens, panorama/360Β°)
πΌ 4. Je kunt compositie toepassen (regel van derden, gulden snede)
π 5. Je begrijpt de rol van filmgeluid (soorten geluid + invloed op sfeer en betekenis)
π 6. Je kunt analyseren hoe beeld & geluid samen werken (hoe hetzelfde beeld een andere betekenis krijgt)
π¬ 7. Je kunt cameratechniek bewust inzetten (keuzes in scherpstellen, licht, lenzen, zoom)