This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Welkom
Woordsoorten
Koppelwerkwoord (zww en hww)
Nederlands
Slide 1 - Slide
Lesprogramma
Uitleg KWW en ZWW
Zelfstandig werken (restant les)
Slide 2 - Slide
Leerdoelen
Aan het eind van deze les...
weet je wat een zelfstandigwerkwoord en wat een koppelwerkwoord is.
kun je herkennen en uitleggen wat de verschillen zijn tussen een zelfstandigwerkwoord, een hulpwerkwoord en een koppelwerkwoord.
kun je de volgende woordsoorten in een zin herkennen en benoemen: zn, lw, bvn, vz, pers vnw, zww, hww, kww, bez vnw.
Slide 3 - Slide
Leerdoelen
Aan het eind van deze les...
weet je wat een koppelwerkwoord is.
kun je herkennen en uitleggen wat de verschillen zijn tussen een zelfstandigwerkwoord, een hulpwerkwoord en een koppelwerkwoord.
kun je de volgende woordsoorten in een zin herkennen en benoemen: zn, lw, bvn, vz, pers vnw, zww, hww, kww, bez vnw, wederkerend vnw, wederkerig vnw, vr. vnw, betr vnw, onb vnw.
Slide 4 - Slide
Zelfstandig werkwoord
Heb je een zin met maar één werkwoord?
Dan is het sowieso een zww.
Thijs fietst naar huis.
Charlot slaapt nog steeds niet.
Het zelfstandig werkwoord vertelt wat er gebeurt!
Slide 5 - Slide
Meerdere werkwoorden in een zin?
Thijs is naar huis gefietst.
Charlot heeft nog steeds niet geslapen.
Het belangrijkste werkwoord is het zww. Je kunt het niet weglaten.
Het andere werkwoord is een hulpwerkwoord.
Twee werkwoorden? De pv is dan altijd hww!
Slide 6 - Slide
Meer dan twee werkwoorden?
Er is altijd één zww.
De rest is dan hww.
Frank heeft zijn broer niet weten te vinden.
Wat is het belangrijkste werkwoord? Welk werkwoord geeft aan wat er gebeurt?
Slide 7 - Slide
In de zin: Frank heeft zijn broer niet weten te vinden.
Is het belangrijkste werkwoord: vinden.
Je zou namelijk kunnen zeggen:
Frank wist zijn broer niet te vinden.
Frank vond zijn broer niet.
Je kunt de zin steeds eenvoudiger maken tot er maar één ww overblijft.
heeft en weten zijn dus hulpwerkwoorden.
Slide 8 - Slide
Zww of Hww? Deze film wordt veel bekeken. Wordt is een...
A
zww
B
hww
Slide 9 - Quiz
Hij zou graag op straat willen spelen. Spelen is een....
A
zww
B
hww
Slide 10 - Quiz
Frank vindt zijn broer niet. Vindt is een....
A
zww
B
hww
Slide 11 - Quiz
Koppelwerkwoorden
Koppelwerkwoorden geven niet aan dat er iets gebeurt, maar koppelen een eigenschap aan het onderwerp.
Die kinderen zijn rijk.
Veel profvoetballers worden beroemd.
Je vindt een koppelwerkwoordin het naamwoordelijk gezegde.
Slide 12 - Slide
NG en WG
In een zin staan werkwoorden.
Meestal gebeurt er iets. Alle werkwoorden in de zin vormen dan samen het werkwoordelijk gezegde.
Hij heeft 5 km gezwommen.
wwg = heeft gezwommen.
Slide 13 - Slide
Naamwoordelijk gezegde
In een zin met eennaamwoordelijk gezegde gebeurt niet iets, maar is iemand (of iets) iets.
De tandarts is ziek. Ziek zijn doe je niet, dat ben je.
De voetballer is beroemd. Beroem zijn doe je niet, dat bent je.
Ze doen niet iets, maar ze ZIJN iets.
Slide 14 - Slide
Bij een NG
Gaat het om een eigenschap.
Is er sprake van één van de volgendekoppelwerkwoorden:
Per zin is er altijd maar één kww, de andere werkwoorden zijn hulpwerkwoorden.Tenzij het een samengestelde zin is.
Slide 15 - Slide
Voorbeelden kww's
De planeet Mars lijkt onbewoond. Onbewoond zijn doe je niet, dat ben je.
Mijn zusje is ziek. Ziek zijn doe je niet, dat ben je.
Dat bleek een vergissing. Dat doet niks, die bleek alleen iets te zijn.
Slide 16 - Slide
Een lastige: welke zin heeft een naamwoordelijk gezegde en dus een koppelwerkwoord?
A
Hij blijft dit jaar nog profvoetballer.
B
Hij blijft dit jaar voetballen.
Slide 17 - Quiz
Uitleg:
Hij blijft dit jaar nog profvoetballer.
Hij is namelijk iets (profvoetballer), hij doet niet iets.
Hij blijft dit jaar voetballen.
Hier doet hij iets, namelijk voetballen.
Slide 18 - Slide
Twijfel je of iets een kww is?
Zijn, worden en blijvenzijn debelangrijkstekoppelwerkwoorden.
Kun je het werkwoord in de zin vervangen door zijn worden of blijven?
De bassist is ziek.
De bassist wordt ziek.
De bassist blijft ziek.
In de bassist is ziek, is is dus een koppelwerkwoord.
Slide 19 - Slide
De drummer blijft in het ziekenhuis. Is 'blijft' een zww of kww?
A
zww
B
kww
Slide 20 - Quiz
Controle
De zin was:
De drummer blijft in het ziekenhuis.
Kun je zeggen: De drummer wordt in het ziekenhuis? Nee!
Blijft is dus geen kww maar een zww.
Slide 21 - Slide
Wat is juist?
Zij is ziek naar huis gegaan.
A
is=hww
gegaan=zww
B
is= kww
gegaan=zww
Slide 22 - Quiz
De rechercheur was ongewapend.
Was=
A
zww
B
kww
Slide 23 - Quiz
Als je meerdere werkwoorden in een zin hebt, dan is de persoonsvorm altijd een......
Slide 24 - Open question
Noem 5 koppelwerkwoorden
Slide 25 - Open question
Leg het verschil uit tussen een koppelwerkwoord en een zelfstandig werkwoord.
Slide 26 - Open question
Leerdoelen
Aan het eind van deze les...
weet je wat een koppelwerkwoord is.
kun je herkennen en uitleggen wat de verschillen zijn tussen een zelfstandigwerkwoord, een hulpwerkwoord en een koppelwerkwoord.
kun je de volgende woordsoorten in een zin herkennen en benoemen: zn, lw, bvn, vz, pers vnw, zww, hww, kww, bez vnw, wederkerend vnw, wederkerig vnw, vr. vnw, betr vnw, onb vnw.
Slide 27 - Slide
Geef aan in hoeverre jij de theorie over KWW, ZWW en HWW goed hebt begrepen (1 = helemaal niet en 10 = helemaal):
Slide 28 - Poll
Schrijf 2 dingen op die je deze les hebt geleerd (zo concreet mogelijk)
Slide 29 - Open question
Stel 1 vraag over iets dat je deze les nog niet zo goed hebt begrepen
Slide 30 - Open question
Aan de slag!
Maken opdracht 7 t/m 11 van hoofdstuk 7.1 op pagina 14-16