1e en 4e naamval persoonlijk voornaamwoord

Heute: Persoonlijk voornaamwoord in de 1e en 4 naamval
1 / 28
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Heute: Persoonlijk voornaamwoord in de 1e en 4 naamval

Slide 1 - Slide

Heute:
-> Persoonlijk voornaamwoord in de 1e en 4e naamval
-> Zelfstandig werken / leren

Slide 2 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord 1e en 4e naamval
.
Leerdoelen
-Ik weet wat de eerste en de vierde naamval zijn
-Ik ken de vormen van de 1e en 4e naamval van het persoonlijk voornaamwoord 
-Ik kan de 1e en 4e naamval van het persoonlijk voornaamwoord toepassen.

Slide 3 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord

Slide 4 - Mind map

Naamvallen
Persoonlijke voornaamwoorden (onder andere) kunnen veranderen:
Ik ga naar de winkel - koop je wat voor mij?

De functie van een woord in een zin noemen (bv. onderwerp, lijdend voorwerp) we een naamval. 
Er zijn in totaal 4 naamvallen in het Duits.
 

Slide 5 - Slide

1e en 4e naamval
-> 1e naamval: onderwerp                (wie/wat + persoonsvorm)
-> 4e naamval: lijdend voorwerp   (wie/wat + gezegde + onderwerp)

"Het kind pakt de bal"
wie/wat + pakt                           = het kind (1e naamval)
wie/wat + pakt + het kind     = de bal (4e naamval)

Slide 6 - Slide

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
"Ich gehe nach Hause"

A
ich
B
gehe
C
nach
D
Hause

Slide 7 - Quiz

Wat is het onderwerp in deze zin?
"Ich gehe nach Hause"
A
Ich
B
gehe
C
nach
D
Hause

Slide 8 - Quiz

Persoonlijk voornaamwoord
1e
4e
ik
ich
mich
mij
jij
du
dich
jou
hij
er
ihn
hem
zij
sie
sie
haar
het
es
es
het
wij
wir
uns
ons
jullie
ihr
euch
jullie
zij
sie
sie
hen
u
Sie
Sie
u
Persoonlijk voornaamwoord 
in de 1e en 4e naamval
Ik zie jou.
Ich sehe dich.

Zij zoekt hem.
Sie sucht ihn.


Slide 9 - Slide

mich 
dich
ihn 
sie 
es 
uns
euch 
sie 
Sie 
ich 
du 
er
sie 
es
wir
ihr
sie
Sie

Slide 10 - Drag question

Morgen fahre (ik/mij) nach Amsterdam
A
ich
B
mich

Slide 11 - Quiz

Mein Onkel hat (jij/jou) eingeladen
A
du
B
dich

Slide 12 - Quiz

Wann hat sie (jullie) abgeholt?
A
ihr
B
euch

Slide 13 - Quiz

Ich habe (het) nicht gesehen.

Slide 14 - Open question

Hast du (hij/hem) schon gesprochen?

Slide 15 - Open question

Hat Max (u) eingeladen?

Slide 16 - Open question

(Zij/Haar) schafft das schon!

Slide 17 - Open question

Nog één stapje moeilijker... 

De zin met het gat is een vervolg op de eerste zin. 
Vul het passende persoonlijk voornaamwoord in. 
-> Bepaal zelf of je eerste of vierde naamval moet hebben. 


Slide 18 - Slide

Wir sind zum Direktor gegangen.
............ hat uns gerufen.

Slide 19 - Open question

Hey, da ist Lukas! Ich habe
.......... lange nicht gesehen.

Slide 20 - Open question

Max und Lina, wo seid ihr? Ich kann
.......... nicht finden!

Slide 21 - Open question

Das ist Molly.
.......... ist meine Freundin.

Slide 22 - Open question

Ik weet wat de 1e en 4e naamval zijn
A
Ja
B
Nee

Slide 23 - Quiz

Ik ken de 1e en 4e naamval van het persoonlijk voornaamwoord (schema)
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Poll

Ik kan de 1e en 4e naamval van het persoonlijk voornaamwoord toepassen
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll

Denk je dat je dit onderdeel (1e+4e naamval pers. vnw.) gaat halen op de meting?
A
Nee, ik snap het niet
B
Nee, ik ga dit niet leren en oefenen
C
Ja, makkelijk!
D
Ja, maar ik moet nog leren en oefenen

Slide 26 - Quiz

De rest van dit uur:
-> Maken opdrachten in de Portal:
-Week 1 = voltooid deelwoord
-Week 2 = 1e + 4e naamval
-Week 3 = werkwoord werden

-> Leren Lernliste trede 7 (NL -D)
(-> Ander vak)

Slide 27 - Slide

(Wij/Ons) sehen, dass es regnet.
A
Wir
B
Uns

Slide 28 - Quiz