Dag 8

Thema 3  - wonen - dag 8
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NT2BasisschoolGroep 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

Thema 3  - wonen - dag 8

Slide 1 - Slide

de stad
  • Een grote plaats waar veel mensen wonen.
  • De stad - De steden
  • Bijvoorbeeld: Den Helder, Amsterdam of Maastricht.
  • Zin: Morgen ga ik met vriendinnen naar de stad.
51

Slide 2 - Slide

het station
  • plaats waar bussen/treinen/metro's staan 
  • aankomen/vertrekken
  • meervoud: de stations
  • zin: Ik ga naar het station. 
  • zin: De bus vertrekt om 9.30 uur vanaf het station. 
52

Slide 3 - Slide

de stoel
  • één persoon kan erop zitten
  • = een meubel
  • meervoud: de stoelen 
  • zin: De leerlingen zitten in de klas op stoelen.
  • zin: De docent zit op een draaistoel.
53

Slide 4 - Slide

de tafel
  • een blad en (vier) poten
  • = een meubel
  • Je kunt eraan eten, werken, spelen
  • meervoud: de tafels
  • zin: Ik eet graag aan tafel.
  • zin: De tafel in mijn woonkamer is gemaakt van hout.
54

Slide 5 - Slide

de tuin
  • stuk grond bij een huis
  • met planten, bloemen, bomen
  • meervoud: de tuinen
  • zin: De tuin bij mijn huis is klein.
  • zin: Ik werk graag in de tuin, mijn tuin is heel mooi. 
55

Slide 6 - Slide

de vakantie
  • als je niet naar school moet/niet moet werken
  • vakantie= vrij hebben
  • meervoud: vakanties
  • zin: Het is bijna vakantie, ik heb één week vrij!
  • zin: In de vakantie ga ik soms naar het buitenland. 
56

Slide 7 - Slide

van
  • bezit
  • hoort bij iets/iemand
  • zin: Van wie is deze jas?
  • zin: Deze telefoon is van mij! 
57

Slide 8 - Slide

A - Amsterdam is een .......
B - In mijn klas heb ik een eigen ......
C - Ik heb een winkel in mijn ........
C - Ik heb in mijn kamer nog veel ......
Dag 7
49 
A
A - Stad B - Plek C - Ruimte D - Plek
B
A - Buurt B - Plek C - Buurt D - Ruimte
C
A - Stad B - Ruimte C - Buurt D - Ruimte
D
A - Stad B - Plek C - Buurt D - Ruimte

Slide 9 - Quiz

A - We gaan naar de bushalte voor de bus.
B - De trein vertrekt vanaf het station.
C - Ik wil voor mijn vliegtuig naar het vliegveld.
D - Mijn boot vaart vanuit de haven.
Dag 7
50
A
A - Goed B - fout C - fout D - Goed
B
A - Goed B - Goed C - fout D - Goed
C
A - Goed B - Goed C - Goed D - Goed
D
A - fout B - Goed C - Goed D - Goed

Slide 10 - Quiz

Maak een zin met:
tafel / stoel
Dag 7
51-52

Slide 11 - Open question

A - het station
B - de tafel
C - de steol
D - de tuin
Dag 7
50-51-52-53
A
A - fout B - Goed C - Goed D - Goed
B
A - Goed B - Goed C - fout D - Goed
C
A - Goed B - Goed C - Goed D - fout
D
A - Goed B - fout C - Goed D - Goed

Slide 12 - Quiz

Dag 7
54
timer
1:30
Wat ga je doen in de vakantie?

Slide 13 - Mind map

Maak een zin met het woord:
'van'
Dag 7
55

Slide 14 - Open question