9. Herhaling

9. Herhaling
Ga rustig zitten op je plek.
Je jas en telefoon zijn aan de kapstok en in de kluis.
Pak je boek, schrift en iPad op tafel.
1 / 26
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

9. Herhaling
Ga rustig zitten op je plek.
Je jas en telefoon zijn aan de kapstok en in de kluis.
Pak je boek, schrift en iPad op tafel.

Slide 1 - Slide

Waarom hebben we seizoenen?

De aardas staat een beetje schuin.
Daardoor staat het ene deel van het jaar het noordelijk halfrond dichter bij de zon, en het andere deel van het jaar het zuidelijk halfrond.

Slide 2 - Slide

Vijf temperatuurfactoren:
1. Breedteligging
2. Hoogteligging (hoe hoger, hoe kouder)
3. Ligging aan zee
4. Aanvoer van warme of koude zeestromen of wind
5. Ligging van gebergten

Slide 3 - Slide

Als je een berg op gaat, wordt het steeds kouder om je heen.

Hoe komt dat?
- Zon warmt de aarde op
- De aarde straalt warmte uit, die temperatuur voelen wij
- Hoe hoger je gaat, hoe minder warmte van de aarde er is

Slide 4 - Slide

De verschillende zones van plantengroei op bergen noem je hoogtegordels. Er zijn er vijf:
1. Loofboomgordel
2. Naaldboomgordel
3. Alpenweide
4. Rotsgordel
5. Eeuwige sneeuw

Slide 5 - Slide

Ligging aan zee: door aanlandige wind in de zomer koeler en in de winter warmer dan het binnenland.

Een warme stroom (zoals de Golfstroom) kan warmte brengen in een gebied dat normaal koud is.

Slide 6 - Slide

Lucht kan op 3 manieren stijgen:

1. Door warmte, zoals bij de evenaar

2. Door een gebergte waar de lucht overheen geduwd wordt >>

3. Door botsen van warme en koude lucht (frontale regen)

Slide 7 - Slide

Bij de evenaar stijgt lucht op vanwege warmte. Hoog in de lucht koelt het af, waardoor je regen krijgt.

Regen die ontstaat omdat warme lucht opstijgt, noemen we een stijgingsregen.

Slide 8 - Slide

Als lucht tegen een berg op wordt geduwd, dan krijgen we te maken met stuwingsregens.

Vaak komt lucht van zee (aanlandige wind) met veel vocht. Deze stijgt tegen de berg, waardoor het gaat regenen (aan de loefzijde). De lijzijde is de droge kant van de berg.

Slide 9 - Slide

De klimaten van Köppen
A: tropisch klimaat (altijd warmer dan 18 graden)
B: droog klimaat (minder dan 500 mm neerslag per jaar)
C: zeeklimaat (winter warmer dan -3)
D: landklimaat (winter kouder dan -3)
E: koud klimaat (altijd kouder dan 10 graden)

Slide 10 - Slide

De gemiddelde neerslag en temperatuur per maand in een gebied kan je weergeven in een klimaatdiagram.

Aan zo'n diagram kan je zien met welk van de vijf klimaten je te maken hebt.

Slide 11 - Slide

De toets maken
Bij alle opgaven geldt: goed lezen!

Bij 'leg uit'-vragen:
- Uitleggen hoe of waarom iets zo is? Dan geef je een reden. "Dat is zo omdat..."
- Hoort er een plaatje bij de vraag? Dan moet je bijna altijd informatie uit het plaatje gebruiken in je antwoord.

Slide 12 - Slide

Oefenvraag
Bekijk de klimaatdiagram.
a. Denk je dat er in dit gebied veel stijgende lucht is, of dalende lucht?
b. Leg uit waarom je dat denkt.
c. Bij welk klimaat hoort deze diagram?
d. Leg uit waaraan je dat kan zien.
timer
3:00

Slide 13 - Slide

Je weet: stijgende lucht = neerslag.
Je ziet: veel neerslag.
Dus: hier is vooral stijgende lucht.

Waarom denk je dat?
Hier is vooral stijgende lucht, omdat er veel neerslag valt, en neerslag ontstaat bij stijgende lucht.
Volledig antwoorden!
Benoem wat je ziet (veel neerslag) en waarom dat betekent dat er stijgende lucht moet zijn.

Slide 14 - Slide

Je weet: de vijf grote klimaten.
Je ziet: hoge temperatuur (18+), veel neerslag.
Dus: dit is een tropisch klimaat.

Waaraan kan je dat zien?
Je ziet dat de temperatuur het hele jaar boven de 18 graden is en er valt veel neerslag, dus tropisch.
Volledig antwoorden!
Je ziet het niet aan 'de temperatuur', maar aan het feit dat de temperatuur het hele jaar boven de 18 graden is.

Slide 15 - Slide

Nu zelf oefenen
Maak de oefenopgaven in deze LessonUp. Geef antwoord op de vragen zoals je zou doen op een toets, dus zo volledig mogelijk.

Hoe: in je schrift. Gebruik je boek om op te zoeken wat je niet weet.
Met wie: eerste vijf minuten stil, daarna mag je rustig overleggen met je buur.
Hoe lang: tot einde les.
Klaar? Toetsvoorbereiding (samenvatten, LessonUps doornemen etc.)

Slide 16 - Slide

Opdracht 1
Bekijk de afbeelding.
a. Gaat dit kaartje over weer, of over klimaat?
b. Leg uit waaraan je dat kan zien.
c. Iemand zegt over deze kaart:
'Waarschijnlijk is er op die dag veel stijgende lucht in Nederland.'
Is dat juist, of onjuist? Leg uit.

Slide 17 - Slide

Opdracht 1
a. Gaat dit kaartje over weer, of over klimaat?
Dit kaartje gaat over weer.
b. Leg uit waaraan je dat kan zien.
Het laat de situatie zien op een bepaald moment (er staat 'middag' bij)
c. Iemand zegt over deze kaart:
'Waarschijnlijk is er op die dag veel stijgende lucht in Nederland.'
Is dat juist, of onjuist? Leg uit.
Onjuist. Bij stijgende lucht verwacht je neerslag. Op de kaart zie je dat het juist droog wordt. Daarom zal er hier dalende lucht zijn.

Slide 18 - Slide

Opdracht 2
Bekijk de afbeelding.
a. Is het in deze situatie zomer of winter in Nederland?
b. Leg uit waaraan je dat kan zien.
c. Waarom zijn er in de tropen niet 4 seizoenen, zoals bij ons?
d. In hoeveel dagen draait de aarde één keer om de zon?

Slide 19 - Slide

Opdracht 2
a. Is het in deze situatie zomer of winter in Nederland?
Het is hier winter in Nederland.
b. Leg uit waaraan je dat kan zien.
Het noordelijk halfrond (waar Nederland ligt) is van de zon af gekanteld.
c. Waarom zijn er in de tropen niet 4 seizoenen, zoals bij ons?
In de tropen is het het hele jaar warm, omdat de zon daar altijd recht op het oppervlak staat. Daarom hebben ze geen koude seizoenen.
d. In hoeveel dagen draait de aarde één keer om de zon?
In 365 dagen (1 jaar).

Slide 20 - Slide

Opdracht 3
Hoe hoger je gaat, hoe kouder het wordt.
a. Welke temperatuurfactor hoort er bij die uitspraak?
b. Als je begint op een hoogte van 500 meter, en je klimt tot een hoogte van 2000 meter, hoeveel graden kouder wordt het dan?
c. Leg uit waarom het op een hoge berg kouder is dan laag bij de grond.
d. Tussen welke twee hoogtegordels vind je de boomgrens op een berg?

Slide 21 - Slide

Opdracht 3
a. Welke temperatuurfactor hoort er bij die uitspraak?
Hoogteligging
b. Als je begint op een hoogte van 500 meter, en je klimt tot een hoogte van 2000 meter, hoeveel graden kouder wordt het dan?
Je stijgt 1500 meter. Elke 1000 meter hoger is 6 graden kouder, dus het wordt 9 graden kouder.
c. Leg uit waarom het op een hoge berg kouder is dan laag bij de grond.
De zon warmt de aarde op, en de warmte van de aarde warmt de lucht om ons heen op. Hoe verder je van het aardoppervlak gaat, hoe minder er van die warmte overblijft.
d. Tussen welke twee hoogtegordels vind je de boomgrens op een berg?
Tussen de naaldboomgordel en de alpenweide.

Slide 22 - Slide

Opdracht 4
Bekijk de klimaatdiagram.
a. Wat is de gemiddelde temperatuur in juli in dit gebied?
b. Welke klimaatzone hoort er bij deze diagram?
c. Welke hoofdletter hoort er bij dat klimaat?

Slide 23 - Slide

Opdracht 4
Bekijk de klimaatdiagram.
a. Wat is de gemiddelde temperatuur in juli in dit gebied?
0 graden Celsius
b. Welke klimaatzone hoort er bij deze diagram?
Het koude klimaat.
c. Welke hoofdletter hoort er bij dat klimaat?
E.

Slide 24 - Slide

Opdracht 5 (VWO)
Bekijk de klimaatdiagram.
a. Bepaal welke letters bij dit diagram horen.
b. Leg uit hoe je tot je antwoord bij vraag 5a bent gekomen.

Slide 25 - Slide

Opdracht 5 (VWO)
Bekijk de klimaatdiagram.
a. Bepaal welke letters bij dit diagram horen.
Warmste temperatuur: 18 graden.
Koudste temperatuur: -9 graden.
Neerslag: hele jaar.
Hoofdletter: D (landklimaat)
Kleine letter: f (geen droge periode)
b. Leg uit hoe je tot je antwoord bij vraag 5a bent gekomen.
Zie uitleg bij a.

Slide 26 - Slide