4.3 Formuleren_Verwijswoorden

Welkom!
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom!

Slide 1 - Slide

SO Taalverzorging
- 3 weken na de meivakantie (21 mei)
- Formuleren (herhaling 2.3 en nieuwe onderdelen) + werkwoordspelling

Planning vandaag en morgen
- Mijn nacht met Vedder uitlezen
- Opdrachten maken over Mijn nacht met Vedder
- Voorbereiden schrijversbezoek op maandag 7 april
- Starten met 4.3 Formuleren

Slide 2 - Slide

4.3 Formuleren verwijswoorden
Je leert de juiste verwijswoorden gebruiken.

Met een verwijswoord wijs je terug naar een of meer woorden die eerder genoemd zijn, het antecedent.

De vereniging vraagt haar leden om een bijdrage.
Vereniging = vrouwelijk > je verwijst naar vereniging met haar

Slide 3 - Slide

Mannelijk, vrouwelijk, onzijdig
Je weet al dat er lidwoorden zijn (de, het, een):

  • de en het zijn bepaalde lidwoorden (het paard, je weet welk paard)
  • een is een onbepaald lidwoord (een paard, je weet niet welk paard)
  • de is mannelijk of vrouwelijk, of mannelijk en vrouwelijk
  • het is altijd onzijdig

Slide 4 - Slide

Mannelijk, vrouwelijk

  • er zijn tips die helpen bepalen of woorden mannelijk of vrouwelijk zijn
  • Woorden met achtervoegsels die maken dat woorden bijna altijd vrouwelijk zijn (bv. bij -heid, -theek en -ie)
  • Woorden met achtervoegsels die maken dat woorden bijna altijd mannelijk zijn (bv. bij -aar, -aard, -ier en -icus)

Slide 5 - Slide

Onzijdig
De volgende woorden zijn altijd onzijdig:

  • namen van landen
  • namen van steden
  • namen van clubs 
  • verkleinwoorden

Slide 6 - Slide

Welk geslacht heeft het woord?

het huisje
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
mannelijk & vrouwelijk
D
onzijdig

Slide 7 - Quiz

Welk geslacht heeft het woord?

de kunstenaar
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
mannelijk & vrouwelijk
D
onzijdig

Slide 8 - Quiz

Welk geslacht heeft het woord?

de repetitie
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
mannelijk & vrouwelijk
D
onzijdig

Slide 9 - Quiz

Welk geslacht heeft het woord?

het klimrek
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
mannelijk & vrouwelijk
D
onzijdig

Slide 10 - Quiz

Welk geslacht heeft het woord?

de mediatheek
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
mannelijk & vrouwelijk
D
onzijdig

Slide 11 - Quiz

Juiste verwijswoorden

Slide 12 - Slide

Hen of hun?
  • je gebruikt hen als het in de zin het lijdend voorwerp is 
  • je gebruikt hen na een voorzetsel > Joshua loopt met hen naar huis.
  • je gebruikt hun als er geen voorzetsel voor staat en het een meewerkend voorwerp is > Zij geeft hun de bloemen. 

(en natuurlijk gebruik je hun ook als bezittelijk voornaamwoord)

Slide 13 - Slide

Wat
  • Je gebruikt wat als verwijswoord als je verwijst naar dat / datgene / naar een onbepaald voornaamwoord (alles, iets, niets, het enige) / naar een hele zin.
  • Alles wat ik zeg, begrijpt mijn moeder niet.
  • Datgene wat er gebeurd is, vergeten we maar snel.
  • Het enige wat ik wil, is overgaan naar havo 4.
  • Er stond een lange file, wat erg tegenviel.


Slide 14 - Slide

Daar / waar + voorzetsel
  • Je gebruikt daar / waar + voorzetsel als verwijswoord als je verwijst naar dieren en dingen. 
  • Mijn vader heeft een nieuwe auto, waarmee hij naar zijn werk rijdt. (waar + voorzetsel mee = waarmee)
  • Ik heb een tijdje paargereden op het paard Bonfire, daarop wil ik niet meer rijden omdat ik Bonfire niet meer vertrouw. (daar + voorzetsel op = daarop)


Slide 15 - Slide

Voorzetsel + wie
  • Je gebruikt voorzetsel + wie als verwijswoord als je verwijst naar mensen. 
  • De groenteboer, bij wie ik wekelijks boodschappen doe, heeft goede aanbiedingen.
  • De docent met wie ik de toets besproken heb, legde goed uit.


Slide 16 - Slide

De vereniging geeft ... medewerkers een bonus dit jaar.

Welk verwijswoord komt op de puntjes te staan?
(let op: DE is niet goed)

Slide 17 - Open question

Ik zag mijn ouders op de bruiloft. Ik heb ... enorm gemist.

Welk verwijswoord komt op de puntjes te staan?
(let op: ZE is niet goed)

Slide 18 - Open question

De tennisleraar .......... ik al jaren les heb, gaat naar een andere club.
Welke verwijswoorden komen op de puntjes te staan?

Slide 19 - Open question

Joost heeft een nieuwe fiets, ........... hij elke dag naar school fietst.
Welke verwijswoord komt op de puntjes te staan?

Slide 20 - Open question

We hebben dinsdag 40-minutenrooster, ..... ik erg fijn vind.
Welke verwijswoord komt op de puntjes te staan?

Slide 21 - Open question

Aan de slag
4.3 Formuleren in Op niveau online
> Maak opdracht 28 en 29

Klaar?
Ga verder met opdracht 30 (signaalwoorden) 

Slide 22 - Slide

In deze les heb je nieuwe zaken over verwijswoorden geleerd. Beoordeel of deze les jou voldoende uitleg heeft gegeven hierover.
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Poll

Mijn broer was ziek en een vriend kwam langs om
hem op te vrolijken.

Waarnaar verwijst hem?

Slide 24 - Open question